| |
[Leicester, Robert Dudley, graaf van]
LEICESTER (Robert Dudley, graaf van) 5de zoon van John Dudley, hertog van Northumberland en Jane Guildford, geb. 24 Juni 1532 of 1533, overl. 4 Sept. 1588 op het huis Cornbury.
Hij vertoefde in zijne jeugd veel aan het hof, in gezelschap van den lateren koning Eduard VI en diens zuster Elisabeth. Na zijn huwelijk met Amy, dochter van Sir John Robsart (4 Juni 1550) vestigde hij zich in het graafschap Norfolk, waar hij plaatselijke bestuurs-functies op zich nam. Hij bezocht koning Hendrik II van Frankrijk te Amboise (1551) en werd door dezen tot kamerheer verheven. Spoedig daarna begeleidde hij de schotsche koningin Maria Stuart naar Londen (Oct.). Eduard VI, van wiens laatste ziekbed hij getuige was, schonk hem verscheidene bezittingen.
Na 's konings dood werd Robert betrokken in de samenzwering, die door zijn vader op touw was gezet, om 's konings zuster Maria van de opvolging te doen uitsluiten en in haar plaats zijne eigen schoondochter, Jane Grey, op den troon te brengen. Zijn vader, Jane Grey en haar echtgenoot verloren het leven op het schavot en Robert werd ruim een jaar (26 Juli 1553-18 Oct. 1554) in den Tower gevangen gehouden. Na zijne vrijlating verwierf hij de gunst der regeering door zijne deelneming aan den slag bij St. Quentin (10 Aug. 1557), waar zijn broeder Henry sneuvelde. Philips II zond hem dikwijls met berichten naar zijne echtgenoot, Maria van Engeland. Veel grooter echter was zijn invloed onder de regeering van koningin Elisabeth, die hem met eerambten en met schenkingen van landgoederen overlaadde en wier voornaamste gunsteling hij was.
Hij werd 23 April 1558 lid van den Privy council, verkreeg toestemming, om wollen goederen vrij van invoerrechten in te voeren en werd beheerder van het koninklijk kasteel en landgoed Windsor. Spoedig verbreidde zich het gerucht, dat Elisabeth, om wier hand tevergeefs aanzoek was gedaan door koning Philips II van Spanje en aartshertog Karel van Oostenrijk, met Leicester zou huwen. De plotselinge dood van Robert's gemalin door een noodlottigen val te Cumnor-Palace (8 Sept. 1560), werd met deze voornemens in verband gebracht.
Het ongeval werd aan boos opzet toegeschreven. Eene rechtbank, voor deze zaak benoemd, verklaarde, dat dit niet in het spel was, maar velen bleven verdenking koesteren, hetgeen uit het verschijnen van verschillende schotschriften bleek. Bezwarende omstandigheden voor Dudley zijn, dat hij het vrije onderzoek belemmerde en de overledene, voordat het geëïndigd was, liet ontvoeren en te Oxford begraven (22 Sept.). De mogelijkheid van een huwelijk met de koningin was nu geschapen. Het werd van vele zijden bestreden, o.a. door de Puriteinen. Dudley trachtte zich den steun van verschillende voorstanders te verzekeren. Zoo hoopte hij Spanje er voor te winnen door erkenning van den katholieken godsdienst in uitzicht te stellen, doch deed evenzeer moeite, om den steun der Hugenoten in Frankrijk te verwerven. Elisabeth heeft het huwelijksplan wel overwogen, maar het ten slotte opgegeven; in 1563 verlangde zij, dat Dudley zou huwen met Maria Stuart, welk plan
| |
| |
echter verhinderd werd door de echtverbintenis van de schotsche koningin met Hendrik Darnley. De talrijke geruchten omtrent een geheim huwelijk tusschen Elisabeth en Dudley zijn geheel ongegrond gebleken. De laatste werd inmiddels met nieuwe gunsten overladen; hij had den titel van protector van Engeland verkregen (1562), daarna dien van graaf van Leicester (29 Sept. 1564).
In den loop der volgende jaren ontving hij vele belangrijke schenkingen in land, o.a. het goed Kenilworth (6 Sept. 1563), waar koningin Elisabeth eenige malen zijne gast was (Aug. 1565 en Juli 1575). De hoogescholen van Cambridge en Oxford stelden er prijs op graaf Leicester aan zich te verbinden, door hem eerambten op te dragen en de koning van Zweden verhief hem tot ridder van Sint-Michiel (1566).
Leicester's machtige positie bracht hem dikwijls in twist met andere invloedrijke personen, zooals met den hertog van Norfolk (1565) en den graaf van Sussex (1566). Een hernieuwd huwelijksaanzoek door aartshertog Karel van Oostenrijk tot de koningin gericht, dat o.a. door den graaf van Sussex en door den staatssecretaris lord Burgley werd voorgestaan, werd door Leicester bestreden en deed hem steun zoeken bij de Puriteinen (1568), als wier voornaamste beschermer hij thans gold. Hij had de voldoening, dat het plan niet doorging.
Lord Burghley was dikwijls zijn tegenstander, zoo ten opzichte van het in den aanvang althans door Leicester in de hand gewerkte plan, om den hertog van Norfolk met Maria Stuart te doen huwen, maar dat uitliep op de terechtstelling van Norfolk (Oct. 1569). Het is echter mogelijk, dat Leicester het plan slechts in schijn heeft begunstigd, want later lichtte hij de regeering erover in. Sedert dien tijd sloot Leicester zich vooral aan bij Walsingham, die in den staatsraad niet zelden tegenover Burghley stond. Doordat eenige van zijne verwanten in dit lichaam zitting hadden, kon Leicester er gemakkelijk invloed in uitoefenen.
Hij was inmiddels in het geheim hertrouwd met lady Douglas Sheffield, weduwe van John baron van Sheffield (Mei 1573), maar hij heeft dit huwelijk nooit openlijk willen erkennen. Voor de derde maal huwde hij (21 Sept. 1578) met Lettice Knollys, weduwe van den graaf van Essex, dien Leicester volgens geruchten zou hebben laten vergiftigen. Ook dit huwelijk werd geheim gehouden; de koningin toonde haar ongenoegen, toen het haar ter oore kwam, door Leicester te verbannen naar het kasteel te Greenwich, doch de begenadiging volgde spoedig. Een aanslag, op den franschen gezant de Simier gepleegd, werd op rekening van Leicester gesteld, aangezien deze gezant de persoon was, die Elisabeth omtrent het huwelijk van Leicester had ingelicht. Hij had nl. Leicester's invloed willen doen verminderen, omdat deze het plan tot een huwelijk van de koningin met Frans van Anjou tegenwerkte. Een oogenblik heeft Elisabeth deze verbintenis ernstig overwogen, maar de Protestanten kwamen er met kracht tegen op en vonden daarbij een machtigen bondgenoot in Leicester. Toen Anjou Febr. 1582 zonder eenige toezegging van Elisabeth Engeland verliet, begeleidde Leicester hem naar de Nederlanden. Daar stelde hij zich in betrekking tot den prins van Oranje en de Staten-Generaal, zooals hij ook reeds in 1577 gedaan had. Evenmin als toen kon zijn voorstel, om aan het hoofd van een leger de Nederlanders tegen Spanje te gaan ondersteunen, echter eene meerderheid verwerven.
Van verschillende plannen, die Leicester in de
| |
| |
volgende jaren zou hebben ontworpen, om zijn invloed te vergrooten, is het moeilijk te zeggen, in hoeverre hij ze werkelijk tot uitvoering heeft trachten te brengen. Zoo zou hij een huwelijk hebben beraamd van zijn zoon Robert, uit zijn huwelijk met Lettice Knollys, met Arabella Stuart, om zoodoende de kroon van Schotland in zijn geslacht te brengen. Ook zou hij dit doel hebben willen bereiken door een huwelijk van een zijner stiefdochters met Jacobus VI van Schotland, over welk denkbeeld Elisabeth zich verontwaardigd toonde (Juni 1583).
Toen de Nederlanders in 1585 de hulp van Engeland kwamen inroepen, werd Leicester aanstonds als de man aangewezen, die aan het hoofd van een engelsch hulpleger zou staan. Hij nam deel aan de besprekingen, die Mei 1585 met de gezanten der Staten Ortell en de Grijze werden gehouden en die de komst van een aanzienlijk gezantschap (9 Juni) moesten voorbereiden. Elisabeth weigerde het aanbod der Souvereiniteit over de Nederlanden, maar beloofde 20 Aug. eene persoon van groot aanzien aan het hoofd van 6000 man te zullen zenden, tegen overgave van Vlissingen, den Briel en Rammekens als pandsteden. Na lang wachten werd Leicester aangewezen. Zijne geheime instructie verleende hem het bevel over de engelsche troepen en wees hem aan als eersten raadsman der Staten. Hij moest trachten, de werkwijze der Staten-Generaal te vereenvoudigen en den Raad van State, waarin twee Engelschen zitting zouden hebben, meer macht te verleenen. De munt en de inning der belastingen stonden onder zijn bijzonder toezicht.
Leicester toonde zich weinig ingenomen met de geringe staatkundige macht, die hem verleend was en beklaagde zich, dat hij een aanzienlijk bedrag voor de uitrusting der troepen moest voorschieten. Deze klacht over onvoldoende betaling van het krijgsvolk moest Leicester gedurende zijn verblijf in de Nederlanden steeds opnieuw aanheffen.
Onaangenaam trof het hem, dat de Staten van Holland en Zeeland den jongen Maurits van Nassau tot stadhouder en kapitein-generaal en admiraal verhieven en den graaf van Hohenlohe tot zijn luitenant-generaal benoemden (1 Nov.) Daarbij was hem wel opgedragen, de bevelen van Leicester en den Raad van State na te komen, maar de bedoeling, om een tegenwicht tegen het gezag van Leicester te vormen, viel in dezen maatregel niet te miskennen.
Nadat Elisabeth een manifest over hare ondersteuning van de Nederlanden had doen uitvaardigen, stak Leicester 19 Dec. te Harwich met 50 schepen in zee, vergezeld van Engelands eerste krijgsoversten, als Sheffield, Willoughby, North, Clifton, Russell, de gebroeders Sidney en landde te Vlissingen, waar hij door de stadhouders Maurits en Willem Lodewijk van Nassau en door den graaf van Hohenlohe werd verwelkomd. Te Middelburg, Dordrecht, Rotterdam, Delft en 's Gravenhage werd hij vervolgens met allerlei feestelijkheden ingehaald. In laatstgenoemde plaats vestigde hij zich in het Oude Hof.
Nadat Leicester 7 Jan. 1586 in de Staten-Generaal was ontvangen, kwamen de leden hem 11 Jan. de absolute regeering als landvoogd aanbieden, in overeenstemming met de zienswijze van het meerendeel der regenten hier te lande, dat een krachtig centraal gezag noodzakelijk was. Begrijpend, dat de Engelsche koningin het aannemen van dit voorstel kwalijk zou nemen, aarzelde Leicester eenigen tijd; bovendien bestond verschil van meening over den omvang van zijn gezag. De onder- | |
| |
handelingen daarover regelden ten slotte alles naar zijn wensch en 4 Febr. werd hij in de Groote zaal op het Binnenhof als landvoogd beëedigd. De Raad van State werd beperkt tot een adviseerend lichaam; de leden zouden door den landvoogd uit voordrachten benoemd worden. De gewestelijke ambten zouden door hem bezet worden uit voordrachten van 2 of 3 personen, door het betrokken gewest opgemaakt. De Staten-Generaal en de provinciale Staten zouden op zijn bevel vergaderen, maar mochten ook zelfstandig bijeenkomen. Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht stelden maandelijks 200.000 gulden tot zijne beschikking, waaraan de opbrengst der verbruiksbelastingen in de andere gewesten en de brandschattingen in de door den vijand bezette streken zouden worden toegevoegd.
De aanvaarding van dit uitgebreide gezag werd door Elisabeth ten zeerste afgekeurd. Nog voordat William Davison, door Leicester afgezonden, om zijne verheffing te berichten, Londen bereikt had, was reeds Sir Thomas Heneage door de koningin met eene zending naar de Nederlanden belast; Leicester moest zijne nieuwe waardigheid onmiddellijk nederleggen.
Davison wist echter den toorn der koningin eenigszins te doen bedaren, door te betoogen, dat Leicester voor den aandrang der Staten gezwicht was; een minder fraaie trek van den laatste was, dat hij het deed voorkomen of Davison hem tot de aanvaarding der landvoogdij had gebracht. De vertoogen van Sir Thomas Shirley, door Leicester naar Engeland gezonden om over het uitblijven van de soldij voor het leger te klagen, een verzoenende brief van de Staten-Generaal (25 Maart) en een schrijven van Leicester aan de koningin gericht, deden deze eindelijk besluiten, in den toestand, die in de Nederlanden geschapen was, te berusten (April). Tot Juli bleef zij hem echter den titel van gouverneur onthouden.
Voor het aanzien van Leicester was de tijdelijke ongenade bij de koningin zeer nadeelig geweest; de geheime onderhandelingen, die zij met Parma, den spaanschen landvoogd, voerde, deden wantrouwen tegen de bedoelingen der Engelschen ontstaan. De landvoogd deed dit wantrouwen toenemen door zijn eigenmachtig optreden in tal van zaken. Zoo liet hij officiëele stukken met zijn wapen zegelen in plaats met dat der Staten-Generaal en liet hij te Amsterdam rozenobels slaan, die ver boven de werkelijke waarde werden uitgegeven. Groote ergernis wekte het plakkaat van 4 April, waarbij alle handel op den vijand verboden werd, evenals de uitvoer van levensmiddelen en ammunitie naar welk land ook; hinderlijke bepalingen omtrent het aangeven van de uit te voeren artikelen, verplichte convooi-gelden en het verbod om langs de vlaamsche kust te varen, ten einde smokkelarij te voorkomen, versterkten het verzet der kooplieden, vooral te Amsterdam, tegen dezen maatregel. Toch hield Leicester vol en vaardigde Juli nog een plakkaat tot verbod van uitvoer van vele goederen naar engelsche, fransche en duitsche plaatsen uit.
Het plakkaat van 4 April was te Utrecht uitgevaardigd, waar Leicester onder de burgerij veel aanhangers vond. De gilden verwachtten van hem steun, om hun invloed op het bestuur te vermeerderen; eene talrijke streng Calvinistische gemeente ging in godsdienstige denkwijze met den landvoogd mede. De libertijnsch-gezinde Sint-Jacob's-gemeente werd door dezen met de consistorie-kerk vereenigd (26 April). Ten gevalle van vele predikanten gelastte de landvoogd ook de bijeenkomst van eene nationale synode (8 Mei),
| |
| |
waartegen van verschillende zijden geprotesteerd werd, maar die toch in Juni te 's Gravenhage bijeenkwam.
Op het oorlogsterrein had Leicester aanvankelijk eenig succes. Hohenlohe en John Norris, door den landvoogd afgezonden, om het bedreigde Grave te ontzetten, maakten zich meester van eene schans en van het huis te Batenburg en behielden het veld in een gevecht met eene sterke macht, die van de zijde van Grave tegen hen optrok (16 April). De stad kon van levensmiddelen voorzien worden en eene belangrijke krijgsmacht opnemen. Na hernieuwde insluiting door Parma ging zij echter spoedig verloren (7 Juni). Leicester kwam te laat, om haar te ontzetten. Hij was te Amsterdam door de burgerij schitterend ontvangen on had te Utrecht den dag van Sint-George gevierd (23 April), bij welke gelegenheid zijne bevelhebbers John Norris en Maarten Schenk den ridderslag van hem ontvingen. Leicester had zich daarna naar het leger begeven en had de schans Knodsenburg en die aan het Bergsche hoofd bezet. De bevelhebber van Grave, Lubbert Turck, heer van Hemert en twee van zijne hoplieden werden wegens het overgeven der stad door den krijgsraad te Utrecht ter dood veroordeeld, welk streng vonnis (uitgevoerd 28 Juni) door de familieleden van van Hemert aan Leicester's persoonlijk ingrijpen werd geweten. De verrassing van Axel door prins Maurits en sir Philip Sidney (17 Juli), was het eenige voordeel, dat aan de nederlandsche zijde werd bevochten, tegenover de belangrijke vorderingen van de Spanjaarden.
De maatregelen van burgerlijk bestuur van den landvoogd kweekten gaandeweg oppositie, vooral in Holland, welks Staten eene klacht indienden over achteruitzetting der hollandsche regenten. Vreemdelingen, als de Vlamingen Adolf van Meetkercke en Daniël de Borchgrave, beiden zonder voordracht door Leicester tot leden van den Raad van State benoemd, genoten bij hem het meeste aanzien. Ernstigen tegenstand ondervond het voorstel van den landvoogd, om eene Kamer van Financiën in te stellen (26 Juni), vooral omdat aan het hoofd daarvan zou staan een Brabander Jacques Reingoud, heer van Couwenbergh, die door zijn avontuurlijken levensloop en door zijne fantastische voorstellen ten opzichte van het beheer der financiën weinig vertrouwen inboezemde. Vooral zijn denkbeeld, om de boeken der kooplieden te doen onderzoeken, ten einde overtreding der zeeplakkaten te voorkomen, werd afgekeurd. De amsterdammer regent Willem Bardes en de gewezen lands-advocaat Paulus Buys weigerden zitting te nemen in het nieuwe lichaam (2 Juli).
Belangrijke gebeurtenissen deden zich in dezen tijd te Utrecht voor, die het wantrouwen tegen den landvoogd deden toenemen. Op voorstel der burgemoplieden (30 Juni) besloot de raad der stad de souver initeit aan koningin Elisabeth aan te bieden, welk voorstel door de kleinere steden van het gewest gevolgd werd. Op den dag, waarop Leicester uit Utrecht naar den Haag reisde (9 Juli), werd Paulus Buys, dien hij als zijn ergsten vijand beschouwde, door de burgerhoplieden gevangen genomen; 31 Juli werden een 60-tal burgers, onder wie aanzienlijke regeeringspersonen, uit Utrecht verbannen. De verzekeringen van den landvoogd, dat hij onkundig aan deze gebeurtenissen was gebleven, vonden in Holland geen gehoor. Een verzoek door hem tot Oldenbarnevelt (sedert 8 Maart advocaat van Holland) gericht, om te Utrecht te komen (eind Juli) werd door de Staten van Holland afgeslagen, uit vrees dat hij hetzelfde lot als Paulus Buys zou ondergaan. Dat
| |
| |
in de plaats van de verbannen regenten aanhangers van den landvoogd werden benoemd, zooals de Vlaming Gerard Prouninck gezegd van Deventer tot burgemeester (1 Oct.) en de Brabander Charles van Trilllo tot schout (8 Oct.) deed wel blijken, dat Leicester met den gang van zaken ingenomen was.
De samenwerking met de regeeringscolleges werd onder dit alles niet beter. Een verzoek tot de afgevaardigden van Holland en Zeeland gericht (23 Juli) om vermeerdering van de gelden voor den oorlog werd beantwoord met den eisch om de zeeplakkaten te wijzigen. Evenmin had een ooren naar een voorstel (10 Aug.) om meer subsidie uit Engeland te vragen en daarvoor het aantal pandsteden uit te breiden. Zeer onaangenaam voor den landvoogd was de ontdekking van financiëele knoeierijen door Reingoud en van één zijner ondergeschikten Steven Perret. De laatste was te Rotterdam wegens dreigementen, tegen Leicester's tegenstanders geuit, gevangen genomen; het onderzoek zijner papieren compromitteerde ook Reingoud. Deze werd wel onder bewaking gesteld, maar kreeg door toedoen van Leicester gelegenheid, om het land te verlaten. De Kamer van Financiën werd niet weder ingesteld.
Te velde ondernam Leicester een tocht door Gelderland, ten einde Parma te nopen, het beleg van Rijnberk op te breken, welke toeleg gelukte. Doesburg werd bezet: bij Zutphen, waarheen Parma een onvooi wilde voeren, had 2 Oct. een gevecht plaats, waarin Leicester's neef Philip Sidney eene doodelijke wond ontving. Drie schansen bij Zutphen werden vervolgens veroverd en Doesburg en Deventer van nieuw garnizoen voorzien, waarna Leicester het leger ontbond.
Bij zijne terugkomst te 's Gravenhage (7 Nov.) werd hem door de Staten van Holland een kostbare verguld-zilveren vaas aangeboden, welk geschenk door den landvoogd zeer op prijs werd gesteld. De gespannen verhouding bleef echter bestaan, hetgeen bleek uit het indienen van een lange lijst van bezwaren tegen Leicester's bestuur (11 Nov.), door de afgevaardigden van Holland, Zeeland en Friesland. Daarbij werd ook geklaagd over de onvoltalligheid van de engelsche hulptroepen en over de aanmonstering voor het leger zonder vertegenwoordiging van de Staten, ten opzichte van welk punt Leicester verandering toezegde. Vooral werd aanmerking gemaakt op het benoemen van gouverneurs in verschillende steden zonder nominatie door de Staten-Generaal en van Diederik Sonoy tot gouverneur van het Noorderkwartier van Holland, waardoor hij aan het oppergezag van den stadhouder Maurits onttrokken werd, zoodat eene scheuring in het gewest dreigde te ontstaan. Leicester verklaarde wel, dat Sonoy's lastgeving zou gewijzigd worden, als deze afbreuk deed aan de macht van den stadhouder, maar feitelijk kwam er geen verandering in den toestand. De landvoogd verklaarde, dat noch Sonoy, noch de gouverneurs in de steden burgerlijk gezag zouden uitoefenen, waartegen ook bezwaar was gemaakt.
Toen Leicester 21 Nov. zijn vertrek naar Engeland aankondigde, zocht men de reden in ontstemming over de afkeuring van zijn beleid en trachtte hem terug te houden. Hij verklaarde echter, dat gewichtige gebeurtenissen in Engeland hem daar heen riepen. De ontdekking der samenzwering van Babington en het proces van Maria Stuart waren voor hem waarschijnlijk eene welkome gelegenheid, om over te komen en zijn aanzien, dat bij de engelsche regeering zeer gedaald was, te herstellen. Ook leed hij aan jicht, waarvoor hij in Engeland herstel zocht door eene badkuur. Hij
| |
| |
verzocht, dat Maurits van Nassau hem op zijne reis zou vergezellen, doch dit werd door de Staten van Holland, die vreesden, dat Maurits misschien in Engeland zou worden teruggehouden, niet toegestaan. Leicester liet het gezag aan den Raad van State over en benoemde John Norris tot bevelhebber der engelsche troepen. Bij geheime acte (24 Nov.) behield hij zich echter de beslissing over verschillende zaken voor, zooals de benoeming tot alle hoogere militaire waardigheden. Hij vertrok 26 Nov. uit den Haag naar Delft, waar de graaf van Hohenlohe, die door Eduard Norris verongelijkt was, hem tevergeefs trachtte te bezoeken. Over Dordrecht naar Vlissingen gereisd zijnde, ging hij 4 Dec. vandaar onder zeil.
Groote beroering ontstond hier te lande, toen 17 Jan. 1587 het kasteel te Wouw door kapitein Marchand aan de Spanjaarden werd uitgeleverd en toen de bevelhebbers Wiliam Stanley en Rowland York hetzelfde deden met de vesting Deventer en de schans bij Zutphen (29 Jan.). Wel had men van te voren onrustbarende berichten over de gezindheid van genoemde gezagvoerders, alsmede over onbetrouwbaarheid van de garnizoenen van Arnhem en Zwolle ontvangen, maar de geheime instructie van den Raad van State had het onmogelijk gemaakt, de bevelhebbers te verplaatsen. In Holland en Zeeland ging men aanstonds krachtig te werk. Waardgelders werden in dienst genomen, gouverneurs, die men niet vertrouwde, verplaatst. Alle officieren moesten den eed aan stadhouder Maurits afleggen, die voortaan den titel van prins van Oranje zou voeren. Alleen Sonoy weigerde, daarin door brieven van Leicester gesteund. De Raad van State, wiens termijn geëindigd was, werd door de Staten-Generaal gecontinueerd, maar gezuiverd van de vreemde elementen, als Meetkercke en de Borchgrave.
Paulus Buys was reeds door bemiddeling der Staten-Generaal uit de gevangenis te Utrecht ontkomen (30 Jan.) Het gehate zee-plakkaat werd geheel gewijzigd. Eene scherpe memorie werd aan Leicester en tevens aan Koningin Elisabeth gericht (4 Febr.), ondanks de pogingen van Wilkes, vertegenwoordiger van Engeland in den Raad van State, om de afzending te verhinderen. De gezanten der Staten-Generaal, die in dezen tijd in Engeland vertoefden, om over de voorwaarden van de voortzetting van ondersteuning te onderhandelen, moesten bittere verwijten van Koningin en dienaar over dit schrijven hooren.
Leicester ontving in Engeland ook afgevaardigden van het vierde lid van de Staten van Friesland, nl. van Oostergoo, dat op eigen gezag de Souvereiniteit aan Elisabeth kwam aanbieden en van de Stad Utrecht (Mr. Philips Rataller, griffier van het Hof van Utrecht; Herman Modet was namens de predikanten afgevaardigd), om hem in te lichten over twisten tusschen de leden der Utrechtsche Staten, waarbij de stad tegenover de beide andere leden stond. De landvoogd benoemde eene commissie van voorname rechtsgeleerden, om met den stadhouder in deze zaak uitspraak te doen met medewerking van Gebhard Truchsess von Waldburg, den uitgeweken bisschop van Keulen, die bij de Utrechtsche woelingen steeds aan zijne zijde had gestaan en van Thomas Sackville, lord Buckhurst (4 Febr.). Laatstgenoemde slaagde er slechts ten deele in, om de oneenigheden bij te leggen. Hij bracht eene verzoening tusschen Hohenlohe en Edward Norris tot stand (7 April), maar de verdeeldheid in de Staten van Friesland bleef bestaan. Leicester stijfde uit Engeland de oproerige elementen door zijne brieven. De gezanten uit Utrecht waren teruggekeerd met een goedgunstig
| |
| |
schrijven, dat 19 Maart in het openbaar werd afgekondigd. Leicester schreef zelf aan de burgerhoplieden. De Utrechtenaars trachtten in Friesland, Groningen, Overijsel en Gelderland stemming te maken, om de voor Leicester bezwarende missive der Staten-Generaal van 4 Febr. te doen herroepen, wat het laatstgenoemde gewest deed. In Holland waakte men tegen het voortwoekeren der stroomingen, die het gezag der Staten trachtten te ondermijnen. Toen het engelsche lid van den Raad van State Wilkes een vertoog indiende, waarin werd aangetoond, dat de souvereiniteit na den afval van Philips II aan het volk was vervallen, deden de Staten van Holland een door François Vrancken geschreven tegenvertoog verschijnen, dat de Staten als souvereinen voorstelde. Een aantal predikanten, die de regeering van den kansel bestreden, werden voor de Staten van Holland gedaagd, doch Leicester schreef hun brieven van verstandhouding (7 Juni). Veel opzien baarde een brief van hem aan zijn secretaris Junius (10 Juni), waarin deze de opdracht kreeg, om de steden rond te reizen en tegen de Staten te ageeren. Waar de landvoogd zoo duidelijk blijk gaf van partijdigheid, was het begrijpelijk, dat eene nadere verklaring der Staten-Generaal van de missive van 4 Febr. in een stuk van 17 Juni eene herhaling van vroeger geuite klachten bevatte. Het verraad van den schotschen commandant Paton, die de stad Gelder aan Parma uitleverde (Juni), was niet geschikt, om de stemming ten gunste van den landvoogd, wiens terugkomst inmiddels werd gemeld, te doen keeren.
De aanleiding tot zijne overkomst was het beleg van Sluis door Parma. Leicester zond herhaaldelijk berichten tot bemoediging aan den commandant Groenevelt. Te Vlissingen geland zijnde (6 Juli) ging hij 26 Juli met prins Maurits onder zeil naar Oostende en trachtte Blankenberghe te bezetten. Hij kon echter niet beletten, dat Sluis genomen werd (5 Aug.). Hij wikkelde zich in een nieuwen twist met Hohenlohe, door dezen te verwijten, dat hij niet genoeg troepen voor het ontzet der stad had vrijgemaakt, wat Hohenlohe met het oog op de verdediging van Brabant niet raadzaam geacht had. De Staten-Generaal moesten vele verwijten over hunne critiek op het bestuur van den landvoogd, over het geringe aantal krijgslieden enz. vernemen, waarop zij blijk van hunne verzoeningsgezindheid gaven door eene acte van satisfactie (15 Aug.). Zij werden te Dordrecht bijeengeroepen, doch toen Leicester daar verscheen, vond hij ze nog niet vergaderd (eind Aug.). De andere gewesten zonden weldra afgevaardigden, maar Holland en Zeeland niet, voornamelijk daar men hier wantrouwen koesterde wegens de geruchten omtrent onderhandelingen, die Engeland met Spanje zou voeren. Toen men hieromtrent zekerheid verkreeg door het bekend worden van Leicester's geheime instructie en door eene mededeeling namens hem zelf in de Staten van Holland, nam men hem zeer kwalijk, dat hij deze plannen zoo lang verzwegen had. Leicester vreesde echter, dat hij er den steun zijner calvinistische aanhangers door zou verliezen, wat ook werkelijk het geval is geweest.
Het blijkt uit alles, dat de landvoogd het plan tot een staatsgreep tegen Holland beraamd had. Eene remonstrantie tegen de Hollandsche regenten werd aan alle regeeringscolleges in het land gezonden (9 Sept.). Troepen werden te Maassluis, Delfshaven, Gouda en Schoonhoven samengetrokken. Heftig beklaagde de landvoogd zich over Oldenbarnevelt in het bijzonder, waarom deze bij Leicester's komst te 's Gravenhage (12 Sept.) de wijk
| |
| |
nam naar Delft, waarheen ook prins Maurits zich begaf. De Staten van Holland brachten hunne vergadering naar deze stad over en vervolgens naar Haarlem. Leicester, ziende, dat hij hier geen vorderingen maakte, diende bij de Staten-Generaal te Dordrecht een verzoek in, om de reeds lang geleden gevraagde gelden voor den oorlog toe te staan en begaf zich naar Utrecht, van waar hij zich plotseling te Amsterdam vertoonde (3 Oct.). Besprekingen met de officieren van de burgerij der stad gehouden hadden echter ten gevolge van de waakzaamheid der regeering geen verder gevolg.
Te Utrecht teruggekomen, verzette hij daar de wet (13 Oct.). Eenige edelen, die hier tegen opkwamen, werden gevangen genomen, maar later vrijgelaten. Vervolgens vertrok hij naar het Noorderkwartier van Holland, waar hij met hulp van Sonoy zijn gezag hoopte te kunnen vergrooten. Maar nergens vond hij medewerking. Enkhuizen verzocht van een bezoek verschoond te blijven (14 Oct.) en een dergelijk verzoek bereikte den landvoogd uit Friesland (17 Oct.). De voorgenomen onderhandelingen met Spanje, die door Killegrew namens Leicester in de Staten-Generaal aanbevolen werden (11 Oct.), vervreemdden zijne vroegere medestanders van hem. Zelfs de predikanten begonnen tegen hem te ageeren. De gebeurtenissen, die zich in dezen tijd te Leiden afspeelden, ondermijnden het vertrouwen in den landvoogd geheel. De gevangenneming van kapitein Cosmo de Pescarengis (4 Oct.) had hier de ontdekking van eene wijdvertakte samenzwering ten gevolge, waarin ook de hoogleeraar Saravia en Adolf van Meetkercke gemengd waren. Beide wisten te ontvluchten, maar Pescarengis en Nicolaas de Maulde, aanvoerder van het vendel, waarmede de regeering zou veranderd worden, werden ter dood gebracht (25 Oct.).
Leicester was inmiddels uit Medemblik teruggekomen te Utrecht (5 Nov.). Een poging om zich meester te maken van jonkheer Willem v. Zuylen van Nijevelt, drost van Muiden en baljuw van Gooiland, die zich bij de tegenpartij had aangesloten, mislukte. Over Dordrecht reisde Leicester naar Vlissingen en berichtte daar aan de Staten en aan Sonoy (eind Nov.), dat hij naar Engeland ontboden was, met lastgeving aan den laatsten, om geen bevel der Staten zonder zijne toestemming uit te voeren. Eene medaille vóór zijn vertrek uitgegeven gaf te kennen, dat de Nederlanders geene samenwerking met hem hadden betoond. De acte van zijn ontslag (van 17 Dec.), kwam door toeval eerst 11 April in het bezit van de Staten-Generaal, die eerst toen aan den toestand van onzekerheid, die was blijven bestaan na zijn vertrek, een einde konden maken. Elisabeth, die Willoughby tot bevelhebber over de engelsche troepen had benoemd en tevens haar misnoegen over het gebeurde had te kennen gegeven (12 Oct.), verleende haren gunsteling opnieuw waardigheden. Hij werd luitenant- en kapitein-generaal van de troepen der koningin, die de landing der Onoverwinnelijke Vloot moesten beletten en zou ook luitenant-generaal van Engeland en Ierland geworden zijn, als Burghley, Walsingham e.a. er zich niet tegen verklaard hadden. Spoedig daarop stierf hij, naar velen meenden door vergif, en werd met groote praal te Warwick begraven.
De rol, die Leicester gespeeld heeft, is boven zijne krachten geweest. Zijn invloed dankte hij meer aan de gunst van Elisabeth, dan aan zijne gaven als staats- en krijgsman. Hij was ijdel in hooge mate en gevoelde zich terstond gekwetst, wanneer hij tegenstand ontmoette. Daardoor
| |
| |
was hij geneigd, om zich met vleiers te omringen. Voor de belangen van het Calvinisme is hij krachtig opgekomen, maar hij kwam bij zijn bestuur in de Nederlanden tot groote partijdigheid.
Op zijne moraliteit valt blijkens zijn familieleven en zijne staatkundige loopbaan zeer veel af te dingen. Echter heeft de laster zijne misslagen vergroot. Hij trad op als beschermer van letterkunde en tooneel en onderhield persoonlijk een tooneelgezelschap. Hij kende italiaansch en latijn. Hij was een welgevormd man van statige verschijning, met een donker getint gelaat. Vandaar zijn bijnaam ‘the gipsy’. Door kostbare kleeding wist hij de oogen der menigte tot zich te trekken. Portretten van hem worden o.a. aangetroffen te Hatfield van Mark Garrard, van Zucchero te Penshurst, in de Bibliotheek te Cambridge en in Corpus Christi College.
Zijn zoon Robert, uit het huwelijk met Lettice Knollys, overleed jong, te Wanstead (19 Juli 1584).
Uit zijn huwelijk met Douglas Sheffield had hij een zoon Robert, geb. Mei 1573 te Sheen, overl. 6 Sept. 1649 te Corbello. Hij nam na den dood zijns vaders bezit van Ken lworth en noemde zich hertog van Northumberland en graaf van Warwick. Deze titels werden echter in Engeland niet verleend, daar hij, hoewel uit een wettig huwelijk geboren, niet door zijn vader als zoon is erkend. Hij nam deel aan vele ondernemingen ter zee o.a. aan die tegen Cadix onder graaf Essex, die hem tot ridder sloeg. Hij begaf zich in dienst van hertog Cosimo II van Toscane en diens zoon, voerde werken uit op het gebied van waterbouwkunde, zooals het verbeteren van havens en het droogleggen van moerassen bij Pisa. Keizer Ferdinand verleende hem den titel van hertog van Northumberland en graaf van Warwick, terwijl paus Urbanus VIII hem onder den romeinschen adel opnam. Hij was gehuwd met lady Cavendish (18 Maart 1593), later met Alice, dochter van Sir Thomas Leigh, die hem 7 dochters schonk; daarna met pauselijke dispensatie, daar zijne tweede echtgenoot nog leefde, met Elisabeth, dochter, van Sir Robert Southwell, bij wie hij 7 zoons en 6 dochters had. Hij schreef Dell'arcano del mare (Fiorenze) 1646, 1661). Zijne biographie door Vaughan Thomas 1856.
Leicester gaf zijne verordeningen als legerbevelhebber in de Nederlanden uit: Laws and Ordinances (Lond. 1584). Brieven van en aan hem in: Digge's Compleat Ambassador (1651); Francis Walsingham or two treaties of the intented marriage of Queen Elisabeth (Lond. 1655); J. Bruce, Correspondence of Rob. Dudley, earl of Leicester 1585-86 (Lond. 1844); Motley, United Netherlands (Lond. 1860-67); M.L. van Deventer, Gedenkstukken van Oldenbarnevelt I (Haag 1860); Calander of State Papers, domestic series (Lond. 1856-72); K. Sybrandi, Lettres au comte de Leycester (Haarl. 1868 en 1871); P.J. Blok, Corresp. de Rob. Dudley, comte de Leycester et de François et de Jean Hotman in Archives du Musée Teyler Ser. II, XII 2e partie (Haarlem 1911); A. Romeyn, Vier brieven van Leycester (Doesb. 1880); Kervyn de Lettenhove, Relations des Pays-Bas et de l' Angleterre IX (Brux. 1890); verder in tijdschriften, aangehaald in Petit's Repertorium (kol. 161-163, 636, 673, 681, 731, 863, Supplem. kol. 45, 299, 349).
Eene biographie van Leicester bestaat niet. Zie over hem de werken van Bor (boek XXIXXIII); van Meteren (boek XIII-XV);
| |
| |
v. Reyd (boek VI-VIII); Hooft; Camden, Annales (Lugd. Bat. 1625, 1639); Stowe, Chronicle of England (1631); Naunton, Fragmenta Regalia ed. Arber; Collins, Sidney Papers (Lond. 1745-46); Aikin Memoirs of the court of Elisabeth (3d. ed. Lond. 1819); Lingard, Histoire d' Angleterre (Paris 1833-34); Th. Wright, Queen Elisabeth and her times (Oxf. 1838); Groen van Prinsterer, Archives de la Maison d'Orange-Nassau sér. 2.; Gachard's uitgaven Correspondance de Philippe II en Corresp. de Guill. le Taciturne; H. Beyerman, Oldenbarnevelt, de Staten van Holland en Leycester (Deventer 1847); W. Bisschop, De woelingen der Leicestersche partij binnen Leiden (Leid. 1867); Ranke, Englische Geschichte (Leipz. 1870-72); P.L. Muller, De Staat der Vereenigde Nederl. 1572-94 (Haarl. 1872); S. Hopkins The Puritans and Queen Elisabeth (N. York 1875); M. Philippson, Westeuropa im Zeitalter Philipp's II, Elisabeth und Heinrich IV (Berlin 1882); Bekker Elisabeth und Leicester in den Jahren 1560-62 (Giessen 1890); W. van Everdingen, Het leven van Mr. Paulus Buys (Leid. 1895); R. Broersma, Het tusschenbestuur in het Leycestersche tijdvak (Goes 1899); Stählin, Sir
Francis Walsingham und seine Zeit (Heid. 1908); J. Huges, Het leven van Mr. Franchois Vranck (Haag 1909).
Een zeer verbreid pamflet over Leicester is The copy of a letter wryten by a master of arts at Cambridge (Antwerp 1584), waarvan eene fransche vert.: La vie abominable.... de Leicester (Paris 1585) en eene latijnsche door Julius Bricgerus, Flores calvinistici decerpti ex vita comitis Leicestriae (Neapol. 1585); de tweede uitgave had den titel Leicester's Commonwealth (Lond. 1641): nogmaals herdrukt door Burgoyne Queen Elisab., Amy Robsart and the Earl of Leicester (Lond. 1904). Eene omwerking is Dr. Drake's Secret Memoirs of Leicester (Lond. 1706, 1708), herdrukt als Perfect picture of a favourite (Lond. 1721).
Voor verdere pamfletten zie de Catalogi van Muller-Tiele, van der Wulp, Rogge en Knuttel. Zie ook Bijdr. Hist. Gen. XXXVI (1915), 230-254.
Haak |
|