Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 807]
| |
en dankte ook daardoor zijn opvoeding grootendeels aan zijn oom, den Haagschen Lutherschen predikant Johannes Schultz. Hij bezocht het Haagsche gymnasium en ging daarna aan het Luthersche seminarie te Amsterdam studeeren. In Sept. 1824 werd hij bovendien als litterator aan het athenaeum ingeschreven; in 1826 komt hij te Leiden als litterator en theoloog voor in 1829 nogmaals als theoloog te Amsterdam. Hij volgde het onderwijs van van Lennep, Willmet, van Capelle en Voûte en van de Luthersche hoogleeraren Plüschke, Ebersbach en Sartorius. 31 Oct. 1829 werd hij tot proponent bevorderd: maar een beroep ontving hij bij den overvloed van proponenten niet spoedig. Hij werd ter vervanging van een zieken predikant hulprediker te Leeuwarden; daarna na diens overlijden, van October 1830 tot Maart 1832, nam hij daar nogmaals den dienst waar. Daarna nam hij den dienst een jaar waar te Kuilenburg, waar hij ten slotte definitief werd beroepen en 23 Juli 1834 door zijn oom werd bevestigd. 19 Febr. 1837 werd hij beroepen te Zutphen, waar hij 7 Mei d.a.v. wederom door zijn oom werd bevestigd. 20 Augustus 1846 werd hij beroepen te Rotterdam, waar hij 8 Nov. d.a.v. zijn intrede deed. Hier bleef hij als Luthersch predikant werkzaam, totdat hem bij koninklijk besluit van 8 Jan. 1862 emeritaat werd verleend; 23 Febr. d.a.v. preekte hij afscheid; hij was toen reeds lijdende. Hij was 9 Oct. 1835 gehuwd met Wilhelmina Molkenboer, die hem overleefde. Schultz Jacobi was een predikant van ijver en toewijding, die ook op maatschappelijk gebied gaarne arbeidde. Ook maakte hij verzen. Maar vooral is hij bekend geworden als de geschiedschrijver van zijn kerkgenootschap, voor welks archieven hij ook veel heeft gedaan. Afzonderlijk gaf hij uit de Geschiedenis der Evangelisch Luthersche gemeente te Rotterdam (Rotterd. 1852-64. 8o). Het meeste van zijn studiën is te vinden in de door hem met F.J. Domela Nieuwenhuis uitgegeven Bijdragen tot de geschiedenis der Evangelisch Luthersche kerk in de Nederlanden (Amst. 1839-45; 6 dln.) en in zijn Oud en Nieuw uit de geschiedenis der Nederlandsch Luthersche kerk (Amst. 1862-65; 5 st.). Van zijn overige historische studiën zijn vele in den Navorscher verschenen; afzonderlijk kwam in het licht De Nederlandsche doodendans (Utrecht 1849), dat een belangrijk onderwerp grondig behandelde. Zie: Meppen in Ned. Spect. 1865, 33 vlg.; F.J. Domela Nieuwenhuis in Levensber. Lett. 1866, 1 vlg. en Oud en Nieuw, 1866, 171 vlg. (met bibliographie). Brugmans |
|