geplaatst; hier was hij belast met het voltooien van de werken tot kanalisatie van den Hollandschen IJsel tusschen den Doorslag en Gouda.
Hij werd met ingang van 1 Oct. 1860 aspirantingenieur, met 1 Jan. 1865 ingenieur. Met 1 Maart 1864 werd hij als arrondissements-ingenieur te Goes, met 1 Mei 1866 als zoodanig te Kampen en met 1 Oct. 1867 te Zutfen geplaatst. Hier had hij de verdienste, het kanaal van Apeldoorn naar Dieren, dat leed onder te weinig voeding, door het uitbreiden en diep in de hooge Veluwsche gronden ingraven van sprengen, waarvan een tot nabij de Woeste Hoeve (5 kilometers van het kanaal verwijderd) reikte, het noodige water te verschaffen. Verder werden onder zijn toezicht alle schutsluizen van het kanaal van Apeldoorn naar Hattem vernieuwd. Jammer, dat dit kanaal, waarop slechts met uiterst geringe snelheid gevaren mag worden, toen niet ook op eene behoorlijke breedte gebracht is. Nu behooren kanaal en sluizen niet bij elkander. Minister Lely heeft thans het noodige verricht om hierin te voorzien.
In het aanbrengen en goed beheeren van beplantingen langs de Rijkswegen, kanalen en sprengen was van Ittersum specialiteit. Hij heeft wat dit betreft veel goeds tot stand gebracht.
Met ingang van 1 Oct. 1881 werd hij ter vervanging van den met de leiding van den aanleg van het Merwedekanaal aangewezen hoofdingenieur J.M.F. Wellan belast met de waarneming van den dienst van hoofdingenieur in Noord-Brabant te 's Hertogenbosch. Hij verkreeg vergunning om te Vucht te wonen. Met ingang van 1 April 1882 werd hij benoemd tot hoofdingenieur. Te Vucht woonachtig, werd hij lid eener commissie voor verbeterde grensregeling met België bij Baarle-Nassau en Baarle-Hertog. In deze commissie had hij door tegenwerking van België geen succes. Hij werd in 1890 voorzitter eener commissie tot herziening der algemeene voorschriften voor werken, die van Rijkswege uitgevoerd worden. Met 1 Oct. 1890 werd hij verplaatst naar 's Gravenhage, terwijl hij met 1 Oct. 1894 werd benoemd tot inspecteur. Om gezondheidsredenen nam hij met ingang van 1 Nov. 1898 zijn ontslag. Hij vestigde zich toen te Nijmegen, waar hij werd geplaagd door eene rheumatische ziekte, aan welke hij reeds eenige jaren geleden had, en die steeds verergerde.
Van Ittersum huwde 17 Aug. 1859 Jkvr. C.M.H. van der Goes, die hem overleefde en bij wie hij 3 zonen en 3 dochters had. Eene uitvoerige levensbeschrijving van hem, met portret, door R.P.J. Tutein Nolthenius, komt voor in de Ingenieur van 1904, 721 en vlgg.
Ramaer