Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4

[Honigh, Cornelis]

HONIGH (Cornelis), verdienstelijk letterkundige, geb. te Koog a.d. Zaan 29 Oct. 1845, overl. 4 Apr. 1896 te Zwolle. Hij bekwaamde zich door eigen studie eerst voor het lager, later voor het Middelbaar Onderwijs, was bij het eerste werkzaam in de jaren 1864-72 te Zaandam en Amsterdam, bij het laatste te Wageningen (1872-95) en te Zwolle, waar hij in 1895 tot directeur der Rijks H.B.S. benoemd werd.

Het meest is hij bekend als dichter van de beide bundels: Mijne Lente (1871) en Geen Zomer (1880). De poëzie van eerstgenoemden bundel is meest van erotisch-lyrischen aard. Daarnevens echter vindt men in dien bundel verzen van hoogen ernst, als Rust u ten strijd, dat opgenomen werd in den Liederenbundet van den Ned. Protestantenbond (lied 104). De tweede bundel, Geen zomer (1880), is zeer weemoedig van toon; des dichters eenig zoontje, vier jaar oud was toen gestorven. In beide bundels toont Honigh zich een goed leerling van goede meesters, onder wie Hooft, Staring en Potgieter wel de eerste plaats innemen. Al zijn gedichten kenmerken zich door een zachten toon, door eenvoud en zoetvloeiendheid; Iorsche klanken heeft hij weinig of niet aan zijn luit ontlokt. In al zijn verzen toont hij zich een meester van de taal, die hij met buitengewone gemakkelijkheid wist te beheerschen.

Verder schreef hij: Four books of song. English poetry chiefly modern (1879); Onverwelkte bloemen (1883); Door Noorwegen. Reisschelsen. 2 dln. (1886-87); Bjornstjerne Björnson, in Mannen van Beteekenis (1887); De avondklok. Een episode uit Cromwells reyeering. Uit het Engelsch (1888); Hedda Gabler. Tooneelspel van Hendrik lbsen (1891); De Pelgrimstocht der Waarheid. Naar het Zweedsch van Erik Bögh (1891), en De hoofdsteden de wereld. Uit het Fransch (1892). Ook gaf hij een metrische vertaling van de legende Beatrijs, die opgenomen is in bovengenoemden bundel Geen zomer (bl. 83-121). Ten slotte voltooide hij de door Penon (III, 965) begonnen Bloemlezing uit de Nederl. letteren, ten gebruike bij Jonckbloets Geschiedenis der Ned. Letterkunde.

[p. 770]

6 dln. (1892-96). Van dit laatste werk bezorgde H. eveneens een nieuwen druk (6 dln. 1887-92).

Voor kinderen gaf Honigh twee bundels: Kijkjes in 't rond. Met prentjes van Kate Greenaway (1881 en 1882); Uit den heldentijd (1885) en Uit het land der middernachtszon, vertaald uit het Noorsch (1886). Voor schoolgebruik een Hoogduitsch leesboek. 3 dln. (1879; bij herhaling herdrukt) en, met G.J. Vos Az., het bekende: Van Eigen Bodem. Leesboek voor lagere en middelbare scholen. In 3 seriën (1883; eveneens bij herh. herdr.).

Honigh was een tiental jaren (1881-92) mederedacteur van het tijdschrift De Gids. Voorts schreef hij in Nederland, de Tijdspiegel, Eigen Haard, de Huisvriend, Bato, Erica e.a. periodieken.

Sedert 1873 was hij gehuwd met Mej. A.M.M.L. Eykman, die hem twee kinderen schonk.

Een ongelukkig toeval maakte in het voorjaar van 1896 een einde aan zijn leven. Terwijl hij op een zonnigen morgen in de Paaschvacantie van dit jaar zijn vrijheid genoot, op een fietstocht langs Veerallee en Spoolderberg naar 't Nieuwe Werk, raakte hij langs een gevaarlijke weghelling in den Vijver van genoemden aanleg, waarin men eenige uren later lijk en fiets terugvond. Algemeen was de droefheid om zijn zoo onverwachten dood. Een edel mensch had men in hem verloren.

Zie: Boele van Hensbroek in Levensber. Letterk. 1897, 278, en Janten Brink, Gesch. Noord Nederl. Letteren in de 19de eeuw III, 370. Voorts de Prov. Overijss. en Zwolsche Cour. van de eerste dagen na zijn overlijden.

Zuidema