Reeds als student koesterde hij een voorliefde voor de Nederlandsche letteren en geschiedenis; daarnaast beoefende hij bij voorkeur Fransche literatuur. Weinig gefortuneerd, werd hij 11 Aug. 1866, overeenkomstig den wensch zijns vaders, als adjunct-commies bij het ministerie van Koloniën aangesteld, een betrekking die maar weinig met zijn letterkundige neigingen overeenkwam.
Bij den dood zijns vaders, Juli 1872, werd v.H. uit zijn betrekking aan het departement van Koloniën op verzoek eervol ontslagen. Een zestal jaren zwierf hij nu in het buitenland, was een t dlang advocaat en journalist in Bloemfontein (Zuid-Afrika), doch keerde in 1879 van hier naar Europa terug. Door bemiddeling van baron v. Zuylen van Nyevelt, destijds Nederl. gezant te Parijs, ontving hij weldra een aanstelling bij een Fransch-Nederl. bankiershuis te Brussel, vertoefde vervolgens eenige maanden in Canada ten behoeve van een op te richten filiaal der Parijsch-Brusselsche Bank, doch ondervond bij elke onderneming nieuwe teleurstelling. Zijn aard en aanleg waren meer op letterkundigen dan op financieelen arbeid aangewezen. In Parijs schreef hij nu en dan in de Figaro. Ook zond hij vandaar een opstel aan de Redactie van De Gids, dat opgenomen werd in het Augustusnummer 1879, onder den titel: Uit Zuid- Afrika.
Na zoo in verschillende bladen en tijdschriften van zijn schrijverstalent te hebben blijk gegeven, werd v.H. in 't begin van 1884 mederedacteur aan Het Vaderland, in welk blad hij twee jaar lang wekelijks zijn Haagsche Omtrekken schreef, onderteekend met den naam Damas. Fijn gestileerd en dikwijls tintelend van vernuft, trokken deze Zaterdagavond-feuilletons algemeene aandacht en de ‘nom de plume’ des gevierden schrijvers was weldra een publiek geheim.
Intusschen liet de verstandhouding van de uitgevers en de redactie van Het Voderland met den schrijver der daarin geplaatste ‘Omtrekken’ nu en dan te wenschen over. In den zomer van 1886 ontstond er verwijdering, en sedert verschenen de Haagsche Omtrekken een tijdlang als zelfstandig weekblad, totdat v. Hogendorp in den herfst van 1887 tot hoofdredacteur van het Dagblad van Zuid- Holland en 's Gravenhage werd benoemd. Sedert dien tijd zagen ze opnieuw als dagbladartikelen het licht. Later echter verschenen zij in het tijdschrift Haagsche Stemmen (onder redactie van Jan ten Brink e.a.). Ook werden ze afzonderlijk uitgegeven, met een penteekening van Victor de Stuers en een ets van Ch. Storm van 's Gravesande (1885-87).
De ‘Omtrekken’ van Damas kenmerken zich door bijzondere subjectiviteit. Meestal zijn het herinneringen van persoonlijken aard, niet zelden uit zijn reizen en ontmoetingen in den vreemde. De schrijver doet zich bijna overal kennen als een onderhoudend causeur, tevens als een fijn beschaafd, geletterd edelman, die zijn omgang had in de hoogste kringen van de hofstad. Grenzeloos was zijn vereering voor Oranje.
In 1889 werd hij ernstig ziek en weinige weken later eindigde hij zijn veelbewogen leven in een gesticht voor zenuwlijders te Bendorf, bij Coblenz. Vier dagen later werd hij te Bonn begraven.
Zie: Hora Siccama in Levensber. Letterk. 1890, 304; Margadant in Haagsche Stemmen 1890, 1; alsmede de nummers van het Dagblad van Zuid- Holl. en 's Gravenh. en van Het Vaderland kort na het overlijden van Damas verschenen. Over het gesfacht v.H. zie het art. in dl. II, 587.
Zuideman