[Hoeven, Herman Agatho des Amorie van der]
HOEVEN (Herman Agatho des Amorie van der), advocaat en procureur in Ned. Indië, later lid der Tweede Kamer Stat.-Generaal; geb. 22 Juli 1829 te Amsterdam, waar zijn vader Abraham des A.v.d.H. (1) destijds hoogleeraar was; overl. 13 Oct. 1897 te 's-Gravenhage. Na zijn academische studiën voltooid te hebben, begaf hij zich als advocaat naar Java, waar hij zich al spoedig een drukke praktijk verwierf. In 1869 keerde hij naar Nederland terug en ging hier over tot de R. Kath. kerk, wat groot opzien baarde. Juni 1875 werd hij door het hoofdkiesdistrict Breda tot lid der Tweede Kamer gekozen, waar hij door zijn schitterende welsprekendheid tot de invloedrijkste mannen der clericale partij behoorde. Indië uit eigen aanschouwing kennende, sprak hij gaarne over dit schoone land en zijn beteekenis voor 't moederland; steeds met de grootste geestdrift. In de koloniale politiek was v.d.H. de liberale richting toegedaan. Hij bleef lid der Tweede Kamer tot Juni 1885, toen hij tot lid van den Raad van State werd benoemd. Als afgevaardigde voor Breda werd hij toen vervangen door Mr. van der Biesen.
Mr. H.A. des Am. v.d. Hoeven was twee keer gehuwd; uit beide huwelijken had hij kinderen.
In Indië was hij jaren lang redacteur eerst van het Bataviaasch, later van het Nieuw Bataviaasch Handelsblad. Verder heeft men van zijne hand: Het streven der Indische radicalen (1869); Mijn terugkeer tot de kerk van Christus (1870); Het eeuwige Pausdom (1872) en De cirkelgang der menschheid (1875). Voorts schreef hij veel in De Wachter, later Onze Wachter. In alle opzichten toonde hij zich een man van buitengewone gaven.
Zie: van Welderen Rengers, Parl. gesch. van Nederl. (1907), Register, en Lavater Jr., Politieke photogr. (1879), 56. Voorts Ned. Patriciaat II, 240.
Zuidema