Mei d.a.v. tot chir. doctor beide op Stellingen. Na eenigen tijd verscheen van de dissertatie eene duitsche vertaling Hij legde zich te Göttingen en Weenen nog speciaal toe op de studie der heelkunde en vestigde zich daarna te Rotterdam, waar hij weldra eene uitgebreide praktijk vooral in de chirurgie verwierf en ook als consulent in de omstreken grooten naam kreeg.
28 Mei 1862 huwde hij met Anna Joanna van Stolk, dochter van Abraham van Stolk en Sara van der Hoop, geb. 26 Juni 1843, die hem vele jaren overleefde. Met dr. H.W. de Monchy gaf hij den eersten stoot tot de oprichting van het Sophia-Kinderziekenhuis, dat in Aug. 1863 geopend werd en waaraan hij als heelkundige verbonden bleef, totdat zijn gezondheidstoestand hem noodzaakte zijn werkzaamheden aldaar over te dragen aan zijnen zoon, die hem als assistent reeds langen tijd ter zijde had gestaan. 2 Sept. 1869 werd hij benoemd tot heelmeester aan het stedelijk ziekenhuis te Rotterdam; in deze betrekking is hij met groote toewijding werkzaam geweest en heeft hij ook gedurende vele jaren bijgedragen tot de opleiding der a.s. geneeskundigen, daar hij hen in de gelegenheid stelde voor het practisch gedeelte van het arts-examen zich te oefenen op het rijke materiaal in het ziekenhuis aanwezig. Bij het theoretisch onderwijs, dat hij bij wijze van klinische lessen daarbij gaf, kwam hem uitstekend te stade de groote begaafdheid, die hij had in het teekenen, waardoor hij het gesproken woord illustreerende zijne voordrachten opluisterde. Ook in Oct. 1894, toen hij 25 jaar in deze betrekking werkzaam was geweest, bleek het uit de hulde hem door de autoriteiten der stad en collega's gebracht, hoezeer zijne kunde op prijs gesteld werd. Van zijn kant prees hij de onbekrompen wijze, waarop hem steeds alles verstrekt was, wat hij voor de behandeling zijner zieken of het aanbrengen van verbeteringen op zijne afdeeling noodig had gehad. Dat in dit opzicht aan zijne wenschen en strenge eischen werd voldaan, blijkt ook uit de beschrijving der operatie-kamer in het nieuwgebouwde ziekenhuis, door hem voorgedragen op de algemeene vergadering van de Ned. Maats.
tot bev. d. geneesk. in 1892 te Rotterdam gehouden.
Zijne gehechtheid aan de stad zijner inwoning en het ziekenhuis was zoo groot, dat hij tot tweemaal toe voor de toezegging van eene benoeming tot hoogleeraar in de heelkunde te Leiden bedankte.
Als lid van het hoofdbestuur van ‘het Roode Kruis’ was hij vele jaren werkzaam en bewerkte ook, dat voor de opleiding van pleegzusters bij dat lichaam het Rotterdamsche ziekenhuis gekozen werd. Als curator van het gymnasium Erasmianum (1872-96) en als regent van het Heilige Geesthuis wijdde hij zich aan de belangen zijner stadgenooten. In Juni 1896 werd hij op zijn verzoek om gezondheidsredenen eervol ontslagen als heelmeester aan het ziekenhuis.
Bibliographie: Tien jaren later (Leiden) en Een studenten-feest uit het leven van een bij zijne ouders inwonend student (Leiden 1853, 2de. dr. 1857) (beide opgeluisterd met teekeningetjes); Aanteekeningen over de anatomie van den cryptobranchus japonicus door F.J.J. Schmidt, Q.J. Goddard en J. van den Hoeven (met afbeeldingen geteekend door den laatsten) (Haarl. 1862); Ueber Verwachsung der Uvula und des unteren Randes des weichen Gaumens mit der hinteren Pharynxwand in Langenbeck's Archiv f. Chirurgie I, 448; Beschreibung zweier, in Folge vorzeitiger Synothose der Schädelnähte verunstalteter Schädel (Jena 1861); De beginselen der chirurgie door