[Hattem, Olivier van]
HATTEM (Olivier van), geb. te Utrecht uit een aanzienlijke geslacht 1572, overl. te Antwerpen 1610. Hij studeerde te Franeker eerst in de medicijnen en daarna in de godgeleerdheid en werd aldaar tot den Calvinistischen predikdienst aangenomen en bevestigd 18 Oct. 1596. Het is niet onwaarschijnlijk, dat hij van 1597 tot 1599 predikant is geweest te Hagenstein. In 1599 werd hij tot pred. benoemd te Cillersboek, gecombineerd met St. Antony-polder, op Strijen, onder de Classis van Dordrecht. Verdacht van niet rechtzinnig in de leer te zijn, werd bij door de Classis van Dordrecht op een vergadering van vijf gedeputeerden gedagvaard, hij bleef echter in zijn bediening gehandhaafd, maar moest zijne bezwaren tegen den catechismus en de geloofsbelijdenis schriftelijk inleveren. Naar aanleiding daarvan ontsponnen zich hevige disputen, waarvan het gevolg was, dat hij als onrechtzinnig uit den predikdienst ontzet werd. In 1608 ging hij niet zijne echtgenoote en acht kinderen over tot de katholieke kerk. Hij begaf zich naar Antwerpen, waar hij zich als geneesheer vestigde, en waar hij verschillende belangrijke geschriften uitgaf: Justificatie. Reden ende oorsaecken, waer wt gespoordt can worden, waerom D. Olivirius Hattem den heidelbergschen cathechismum niet heeft willen onderteickenen, veel minder onderschrijven, dat de Roomsche Catholycke kercke soude wesen een hoer, die van God een scheidtbrieff ontfangen had; gelyck hy in Hollandt, Anno 1607, den 7 Augusti, uit Classi van Dordrecht, gehouden in Claeswale, daer op is gedrongen geweest; ende in cas van refuse, daerom is verdreven wt synen dienste van twee kercken ende wt alles dat hy had. Keerendc syn zelven door de genade Godes tot de Eenige, Heilige, Algemeine,
Apostolische kerck die hy wel vastelicken hier bewyst, de rechte ende ware bruidt Christi te syn; de secten, rotten, ende scheuringen daerentegens alle, die huiden ten dage veele gevonden worden, de hoer van Babel, die so menich hooft heeft, alsser onder haer leider secten, rotten, ende scheuringen sijn (Leuven 1608). Een tweede uitgave van dit werk verscheen eveneens te Leuven in 1610, door ‘den Autheur in veel deelen vermeerdert ende verlicht’, tot titel voerend: Justificatio Oliferii Hattem, genomen wt de kenteickenen der Kercke Godts; daer wt een yder sal mogen spooren, hoe men de waerachtige kerkcke niet alleen nu, maer oock ten allen tyden, wt kettersche Synagogen onderscheyden sal. Verder verschenen nog: Verdedigingh teghen de Bedienaers van de Ghereformeerde Godtsdienst; Apostille op seeckere calumnieuse Requeste, aen den Paus tegen Oliv. Hattem ghepresenteert.
Zie: Olivier van Hattem 1572-1607-10 in De Katholiek XCVI, 196-208; De Justificatie van Olivier van Hattem, aldaar XCVIII, 215-233, 261-272; XCIX, 173-190.
van der Heijden