[Halewijn, Mr. Cornelis Teresteyn van]
HALEWIJN (Mr. Cornelis Teresteyn van), geb. te Dordrecht in Febr. 1641, overl. aldaar 18 Mei 1701, was de zoon van Alewijn van Halewijn (2) en Arnoudina van Beaumont (kol. 703).
Hij werd 17 Sept. 1658 te Leiden ingeschreven als student in de rechten. Hij was eerst pensionaris van Brielle, daarna in 1670 raadsheer in het Hof van Holland. In Juni 1672 werd hij op voorslag van de Witt met van Weede van Dijkveld naar den Koning van Engeland gezonden, om over den vrede te onderhandelen. Zij werden echter bijna als gevangenen behandeld en hadden in hun arbeid weinig of geen succes. De afwezigheid was voor van Halewijn een gelukkige omstandigheid; daardoor kon hij geen deel nemen aan het proces tegen Cornelis de Witt. In Oct. 1688 werd hij benoemd tot lid der commissie voor secrete zaken. Toen hij in 1689 benoemd werd tot schepen en oudraad van Dordrecht, ontstond van de zijde van Amsterdam een hevig verzet. Daar achtte men de bedieningen van oudraad en raadsheer onvereenigbaar, maar Dordrecht wist den gunsteling van den stadhouder, den invloedrijken en bekwamen regent, in beide betrekkingen te handhaven, en vaardigde hem zelfs af ter Statenvergadering. Eerst toen hij ook in de Staten-Generaal verscheen (1691), legde hij vrijwillig zijn raadsheersambt neder. In Sept. 1692 werd hij benoemd tot bewindhebber der O.I. Comp. ter kamer van Amsterdam. In 1693 werd hij evenwel medegesleept in den val van zijn broeder Mr. Simon (zie kol. 704). ‘Zij gingen’, zegt Blok, ‘ten slotte onder in een poel van verraad, knoeierij en geldelijke oneerlijkheid’. Cornelis werd gevangen genomen, maar weer ontslagen, op verlangen van den Prins, doch van al zijn bedieningen, behalve die van Curator der Leidsche Hoogeschool, ontzet. Hij was gehuwd met Johanna van Hartigsveld en had 2 kinderen Agneta en François die volgt. Van hem wordt getuigd, dat prins Willem III met niemand behalve met den raadspensionaris
Fagel vertrouwelijker verkeering had. Aan de zaak zijns broeders had hij geen deel, wat door Simon standvastig verklaard was. Mr. Cornelis wordt voorts geroemd als een man van groote bekwaamheid.
Zie: Wagenaar Bijv. XVI 24, 70, 77, 78; Scheltema, Staatk. Nederl.; Nav. V 238, 310; VI, 74, 247; Blok, Gesch. III, 180, 183; Ms. Aant.
van Dalen