[Gulik, Walram van]
GULIK (Walram van), geb. 1306, overl. 14 Aug. 1349, zoon van Gerard graaf van Gulik en Elisabeth van Brabant, vrouwe van Sichem, dochter van Godfried van Brabant, ridder, heer van Aerschot, proost van St. Servaas 1330. Hij studeerde de letteren in zijn vaderland en vervolgens het kanoniek recht en de godgeleerdheid te Parijs en Orleans, waar hij licentiaat in de decreten werd. Vervolgens werd hij kanunnik te Luik en Keulen, naar men zegt respectievelijk ook groot-proost en tresorier. Op 28-jarigen leeftijd werd hij tot aartsbisschop van Keulen gekozen en door Paus Joannes XXII bevestigd. Hij wist onmiddellijk na zijn keuze de troebelen te bedwingen in zijn diocees, assisteerde bij het verdrag over de stad Mechelen in 1333 en stichtte de Keulsche Karthuis 1339. Paus Benedictus XII waarschuwde hem in 1338 om niet partij te kiezen voor den geëxcommuniceerden keizer Lodewijk van Beieren tegen de Luikenaren en waarschijnlijk gehoorzaamde hij daaraan, wijl hij in 1346 Karel IV, zoon van den koning van Boheme, tot keizer zalfde; maar toen hij het decreet van excommunicatie van paus Clemens VI tegen Lodewijk van Beieren had afgekondigd, werd hij door diens hovelingen zoo vervolgd, dat hij, met schulden overladen, naar Parijs moest vluchten, waar hij in onbekendheid eenigen tijd leefde. Zijn lichaam werd naar Keulen gevoerd en in zijn kathedraal onder een marmeren praalgraf begraven.
Zie: J. de Theux de Montjardin, Le chapitre de St. Lambert à Liége (Brux. 1870-71) II, 49-50; Publications de Limbourg VIII (1871) 447.
Flament