[Groningen, Abram Pieter van]
GRONINGEN (Abram Pieter van), zoon van Lambertus van Groningen en Maria Bayard, geb. te Haarlem 7 Maart 1798, gest. te Ridderkerk 22 Dec. 1861. Hij genoot lager en gymnasiaal onderwijs in zijn vaderstad en werd daarna in Sept. 1815 te Leiden als student in de godgeleerdheid ingeschreven. Hij ontwikkelde zich daar zeer voorspoedig, ook in letterkundige richting. In Oct. 1821 deed hij zijn proponentsexamen en werd bijna te gelijker tijd beroepen als predikant te Bleskensgrave en Hofwegen in den Alblasserwaard. Vandaar vertrok hij in 1827 naar 's Gravendeel, waar hij tien jaren bleef. In Juli 1837 nam hij een beroep aan naar Ridderderk, waar hij sedert is gebleven. Hij was een niet onverdienstelijk dichter, die ook als declamator van zijn eigen poëzie veel reputatie had. Hij was echter te bescheiden om zijn gedichten uit te geven; eerst laat kwam hij ertoe op aandrang van zijn vrienden achtereenvolgens uit te geven Onuitgegeven en verspreide gedichten (Leiden 1855) en Onuitgegeven en verspreide poëzie (Leiden 1856); deze bundels werden zeer gewaardeerd. Vooral waren zijn geuzengedichten zeer bekend; daarin werden verschillende episoden uit den strijd met Spanje bezongen. Van Groningen had daarvoor veel studie van deze periode gemaakt en besloot daarom ook historisch den geuzentijd te behandelen. Zoo ontstond zijn eenig geschiedwerk, Geschiedenis der Watergeuzen (Leiden 1840), dat thans wel verouderd is, maar destijds onder de goede studiën over onzen vrijheidsstrijd kon worden gerekend. Hij huwde 23 April 1845 met M. Sitters, die hem overleefde.
Zijnportret is in prent gebracht door D.J. Sluyter.
Zie: W. Moll in Levenber. Lett. 1864, 141 vlg.
Brugmans