[Gouw, Johannes ter]
GOUW (Johannes ter), geb. te Amsterdam 16 Dec. 1814, gest. te Hilversum 9 Jan. 1894. Hij werd voor het
onderwijs opgeleid en daarom geplaatst als kweekeling aan de stads-tusschenscholen. In 1830 trad hij in militairen dienst; hij werd toen geplaatst aan de hoofdadministratie van de tiende afdeeling infanterie te Utrecht. Met ingang van 16 Oct. 1838 werd hij ontslagen uit den militairen dienst en op zijn verzoek weer als kweekeling op de genoemde scholen toegelaten. Met 1 Jan. 1840 werd hij zonder vergelijkend examen tot tweeden ondermeester benoemd, 23 Dec. d.a.v. reeds tot eersten ondermeester aan de tusschenschool C. 1 Nov. 1843 benoemde de Raad hem tot eersten leermeester aan de genoemde school, welk ambt hij tot 1 Mei 1866 heeft bekleed. Nog was hij van 1858 tot 1863 docent aan het Nederlandsch Israëlietische Seminarie. Na zijn eervol ontslag bleef hij te Amsterdam wonen; in 1880 verhuisde hij naar Hilversum. Den 14. Jan. 1885 stond de Raad hem ‘met erkenning der bijzondere verdiensten van den heer ter Gouw voor de historische onderzoekingen op het archief van Amsterdam’ een jaarlijksche toelage van ƒ 800. toe. Hij was gehuwd met Tobina Geertruida Barendina Eyzendoorn, die 28 Aug. 1898 op 78-jarigen leeftijd stierf. Ter Gouw was - dat blijkt ook uit zijn historiewerk - behalve geschiedvorscher ook bellettrist; hij schreef novellen en gedichten in almanakken en andere periodieken. Maar van grooter gewicht zijn zijn historische studiën. Hij gaf opstellen over geschiedenis, oudheidkunde, genealogie, zegel- en wapenkunde in Nijhoff's Bijdragen en elders; voor een deel zijn deze verzameld in zijn Studiën over zegel- en wapenkunde (Amst. 1865). Hij redigeerde sedert 1871 het door D. van
der Kellen opgerichte tijdschrift De oude tijd (Amst. 1869-1874), waarin hij ook heel wat publiceerde. Van zijn afzonderlijk verschenen studiën zijn te noemen: Beknopt historisch overzicht der nationale schoolwetgeving (Amst. 1862); De oorsprong der Nederlandsche vlag (Amst. 1863); De eerste April (Amst. 1864); De gilden. Eene bijdrage tot de geschiedenis van ons volksleven (Amst. 1866), thans grootendeels verouderd; De volksvermaken (Haarl. 1870). Met van Lennep gaf hij uit De uithangteekens (Amst. 1867, 2 dln.) en Het boek der opschriften (Amst. 1868), waarin in aangenamen vorm een schat van materiaal wordt medegedeeld. Maar vooral is ter Gouw bekend gebleven als de geschiedschrijver van Amsterdam. Hij kende oud en nieuw Amsterdam als weinigen; hij spaarde geen moeite om bronnen op te sporen en te onderzoeken; echter hielden met zijn kennis, ijver en toewijding zijn critiek en historische zin geen gelijken tred; ook was zijn stijl zeer omslachtig. Ter Gouw publiceerde achtereenvolgens: Amsterdam. Oorsprong en afleiding van de namen der grachten enz. (Amst. 1858; onder den schuilnaam Aurelius); Eene wandeling door Amsterdam in het midden der 17e eeuw (Amst. 1859); Gijsbrecht van Aemstel en de opkomst van Amsterdam (Amst. 1861); Amsterdamsche kleinigheden (Amst. 1864); In de Katverstraat (Amst. 1866); Amstelodamiana (Amst. 1873; met Nalezing, 1886; verzamelde en vermeerderde uitgave van zijn geschriften over Amsterdam); Nacht en morgenrood (Amst. 1877). Na zijn dood gaf zijn zoon uit Een nieuw boekje over den oorsprong en de afleiding van de Amsterdamsche straatnamen (Hilversum 1896;
niet in den handel; met bibliographie). Ter Gouw's hoofdwerk is De geschiedenis van Amsterdam (Amst. 1879-1893; 8 dln.), waarin alleen het eerste gedeelte van zijn programma is verwerkt, de geschiedenis van het middeleeuwsche Amsterdam tot