[Gleichman, Johan George]
GLEICHMAN (Johan George), verdienstelijk staatsman, geb. 19 Juli 1834 te Rotterdam en overl. 30 Apr. 1906 te 's Gravenhage. Zijn ouders waren Mr. Thomas Theodoor G., vermogend koopman in eerstgenoemde stad (waar de van afkomst Duitsche familie sinds omtr. 1760 woonachtig was), en Sara Adriana Petronella Havelaar. Hij ontving het voorbereidend onderwijs voor het gymnasium bij W. Julius te Utrecht, bij wien hij als kostleerling in huis was, bezocht van 1846-52 het Erasmiaansch gymnasium zijner geboorteplaats en studeerde van 1852-57 aan de Utrechtsche hoogeschool in de rechten, waarin hij 29 Juni van laatstgenoemd jaar promoveerde, op Stellingen. Als student zeer gezien, was G. een der medeoprichters en de eerste secretaris van het gezelschap πάντα νοητά, lid van de maskarade-commissie voor 1856 (waarvan hij zelf de hoofdrol vervulde) en rector van het Utrechtsche studentencorps (1856-57). Reeds in deze jaren toonde hij groote belangstelling in de politiek en was tijdens de Aprilbeweging en hare gevolgen een warm voorstander van Thorbecke. Na zijn promotie vestigde Mr. J.G. Gleichman zich als advocaat in den Haag, waar hij van Nov. 1857 tot Oct. 1860 ingeschreven was bij den Hoogen Raad. Meer dan juridische trokken hem evenwel administratieve zaken aan. In 1860 werd hij onder minister van Hall als commies bij het departement van Financiën aangesteld, waar hij weldra tot den rang van referendaris opklom. In 1867 zag G. zich benoemd tot agent der Ned. Bank te 's Gravenhage, terwijl hij vier jaar later (bij Kon. Besluit van 28 Febr. '71) tot secretaris dier Bank werd aangesteld. ‘In deze betrekking deed hij zich kennen als een administrateur van den
eersten rang, als een model van orde en nauwkeurigheid. Streng voor zich zelf en anderen, was hij om zijn rechtvaardigheid algemeen geacht.’ Zijn benoeming tot secretaris der Ned. Bank deed hem naar Amsterdam verhuizen, welke stad hij echter als woonplaats wederom verruilde voor den Haag, toen hij in Nov. 1877 minister van Financiën werd in het kabinet Kappeyne, welk ambt hij tot Aug. 1879 heeft vervuld. Sedert was Gleichman voortdurend lid der volksvertegenwoordiging: van 1880-1901 lid der Tweede Kamer, waarin hij van 1891 af den Voorzittersstoel innam, van 1901-1905 lid van de Eerste Kamer. Sedert 1898 was hij minister van Staat. Het glanspunt van zijn politieke loopbaan viel in de tien jaren van zijn voorzitterschap der Tweede Kamer. Algemeen was de lof hem in die betrekking toegekend: ‘zijn onpartijdigheid en tact- waren ongeëvenaard’. Zijn karakter werd algemeen geprezen. Ook als financieel raadsman van H.M. de Koningin Regentes bewees hij belangrijke diensten.
Van de overige betrekkingen door Gleichman bekleed noemen wij die van Curator der Utrechtsche hoogeschool (1895-97) en die van lid der Commissie tot de zaken der Remonstrantsche Broederschap. Van geboorte tot dit kerkgenootschap behoorende, bleef Gleichman daaraan zijn leven lang trouw gehecht.
Van 1859 tot 84 gehuwd met Johanna Justina van Hall, die hem in 1860 ééne dochter had geschonken, hertrouwde hij ir 1893