burg. Tevens was hij voorzitter van de afdeeling Amsterdam der Vereeniging tot Heil des Volks, door zijn leermeester opgericht. Hij had, evenals Ds. de Liefde, een welversneden pen, de gave van boeiend te kunnen vertellen en een goed vers te kunnen maken. Op het Kerstfeest van het jaar 1858 werd zijn lied ‘Daar ruischt langs de wolken’ - sedert ontelbare malen herhaald - voor het eerst gezongen door de havelooze kinderen uit de Willemstraat in de Liefde's kerkgebouw ‘Eben Haëzer’ op den N. Zijds Achterburgwal te Amsterdam. In April 1858 ging hij op verzoek van den hoofdonderwijzer E.J. Hardenberg te Stadskanaal, een geestverwant van Ds. de Liefde, zich in deze veenkolonie vestigen, nadat hij in het huwelijk getreden was met Lucie Sophie Brepohl (geb. 23 Dec. 1817, gest. 26 Juni 1905). Hij evangeliseerde hier onder de Duitsche turfmakers en opende een lokaal voor het evangelisatiewerk onder de ingezetene bevolking. Toen de Baptisten-gemeente te Gasselter-Nijveen van dezen arbeid hoorde, noodigde zij hem uit ook voor haar te komen prediken. Dit gaf aanleiding, dat hij zich bij de Baptisten aansloot en in het najaar van 1858 in een groote
houten doopvont gedoopt werd door Jannes Kruit. Wegens andere zienswijze over het H. Avondmaal bleek samenwerking echter niet lang mogelijk en vertrok hij in het najaar van 1859. Zijn redigeeren van het weekblad Bode van Stadskanaal (1858), later verauderd in het Maandblad Bode des Heils, een stem tot nadenken voor het volk en tot opwekking van Christelijk geloof, hield toen ook op. Van 1861-1863 woonde hij te Doetinchem, waar hij o.a. godsdienstoefening hield in de afgescheiden kerk, op voorwaarde dat hij niets zou leeren in strijd met de Gereformeerde leer. Dit was echter van korten duur en nu vestigde hij zich metterwoon te Haarlem, waar hij als volksschrijver rusteloos werkzaam was. Den 30en Oct. 1877 had hij in den Haag een samenspreking met Dr. A. Kuyper, waarbij hij zich verbond aan het weekblad de Heraut voor de kinderrubriek. Een paar dagen later verklaarde hij in een evangelistenvergadering te 's Gravenhage, onder voorzitterschap van den hr. Roosmalen Nepveu, dat hij voortaan de Kerk niet meer zou bestrijden, maar tot zegen der Kerk wenschte te arbeiden. In 1878 vertrok hij, wellicht onder invloed van Ds. J. van Dijk Mzn., met wien hij in briefwisseling stond, naar Doetinchem, waar hij tot zijn dood woonachtig bleef.
De voornaamste tijdschriften, die hij redigeerde, zijn: Samuel (Gorinchem 1860); Maandblad voor Zondagschool en huisgezin (Gorinchem 1861); Chr. Zondagsblad voor het Nederl. volk (Leiden 1861); De Handwijzer (1862); Bibliotheek, een verzameling van geschriften ter bevordering van kennis en Chr. leven (Leiden 1863); Onze Oude Vriend (Schiedam 1877); De Vriend des huizes (Neerbosch). Zijn Nieuwe Leerwijze der Engelsche, Fransche en Hoogd. taal (Amst.) was in de jaren 1860-70 zeer gezocht. Andere schoolboeken van zijn hand zijn: Deutsches Lesebuch für Schulen (Amst. 2e dr. 1863); Uit Leer- en Schoolvertrek (Gorinchem 1864); De Schoolladder (2e dr. Gorinchem 1873). Hij bewerkte jarenlang met Ds. J.C. Verhoeff de N. Chr. Scheurkalender, die in rechtzinnige kringen zeer geliefd was. Naast Andriessen is hij een der meest beminde Nederlandsche kinderschrijvers uit de laatste helft der 19de eeuw. Hij schreef o.a. voor de jeugd: De zoon van den schulprijder (Amst. 1854); De marskramer (Gor. 1859); De neven (Amst. 1859); Elise en Evert ('s Grav. 1859); Kindergebeden (Gor. 1859); In Utrecht (Amst. 1860); In Enghelenburg (Amst.