[Garcin, Jaques]
GARCIN (Jaques), geb. te Genève 1720, overl. te Franeker 27 Nov. 1796; zoon van den geneesheer Pierre G. en Susanna Maffei. Hij was eerst huisonderwijzer, ging met zijn pupillen naar Frankfort a.d.O., waar hij zelf ook kon studeeren, en 1745 candidaat in de theologie werd. In 1747 ging hij naar Hamburg, kwam 1750 in Holland, werd hulpprediker bij de Waalsche gemeente te Amsterdam, 1753 Waalsch predikant te Veere, en 24 Sept. 1754 tot tweeden predikant bij die gemeente te Franeker benoemd. Op aandringen van prinses Anna benoemden Curatoren ald. hem 30 Oct. v.d. jaar tevens tot gewoon hoogleeraar in het Fransch aan de Friesche Academie. Hij hield 10 Mrt. 1756 zijn inaugureele oratie de Utilitate linguae Gallicae (Fran. 1757). Hij werd 23 Juli 1766 honoris causa tot phil. dr. benoemd; een doctoraat in de theologie wilde de Senaat hem niet geven. Hij was Rector Magnificus 1764 en 1773; de titels zijner rectorale oraties luiden: de Hodierna auxiliorum ubertate in studiis promovendis rite adhibendorum en de Naturali et arcto vinculo, quod datur inter religionis et prudentis politices principia. Ze schijnen niet gedrukt te zijn.
Garcin was gehuwd met A.E. Riboulleau; hun dochter Maria Susanna huwde J.E. Reuvens, en werd de moeder van C.J.C. Reuvens (zie dit deel).
Zie: Boeles, Frieslands Hoogeschool II, 526.
Molhuysen