in Nov. leidde hij den terugtocht na het ongelukkig gevecht bij de Speierbach (tusschen Spiers en Landau); in het gevecht bij den Schellenberg (bij Donauwörth in Beieren) moest hij gewond het gevechtsveld verlaten (2 Juli 1704); na den slag bij Höchstedt (13 Aug. 1704) werden hem door Marlborough vier stukken geschut, versierd met de wapens van Frankrijk, ten geschenke gegeven als erkenning van zijne dapperheid en zijne heldendaden. Toen de Staten-Generaal in 1706 10.000 Hessen ter ondersteuning van prins Eugenius naar Italië zonden, toog hij mede derwaarts. Niet zoo gelukkig als bij vorige gelegenheden, moest hij aldaar in Sept. van dit jaar het beleg van Castiglione opbreken, waarna hem door den graaf van Medavi eene nederlaag werd toegebracht. In Juli en Aug. 1707 trok hij met Eugenius over de Alpen Z.-Frankrijk binnen, en onderscheidde hij zich voor Toulon, welke plaats evenwel niet kon genomen worden. In 1708 was hij weer terug in de Zuidelijke Nederlanden en voerde hij in Augustus het geschut van Brussel naar Rijssel, hetwelk bij het beleg dier vesting moest dienen. Na den dood van Ouwerkerk (Dec. 1708), die als bevelhebber over de troepen van den Staat door Tilly werd opgevolgd, verkreeg hij het commando over de ruiterij van het Hollandsche leger. In Sept. 1709 nam hij nog een roemrijk aandeel in den slag bij Malplaquet.
Toen hij in 1715 in het huwelijk was getreden met Ulrika Eleonora de zuster van Karel XII [vóór dien tijd was hij gehuwd geweest met Louise Dorothea Sophia, overl. 19 Dec. 1705, dr. van Frederik III(I), keurv. van Brandenburg (koning van Pruisen)], werd hij door zijn schoonbroeder benoemd tot opperbevelhebber van alle Zweedsche troepen te land en ter zee. Nadat hij in 1720 onder zeer beperkende voorwaarden koning van Zweden geworden was, stelde hij zijn broeder Willem (1682-1760), die tijdens den Spaanschen successie-oorlog ook in Hollandschen staatsdienst was en daarin tot 1747 bleef, tot stadhouder over zijn landgraafschap Hessen-Cassel aan (zie deel I kol. 1097).
Tijdens zijne regeering in Zweden had hij door den strijd der partijen in den Rijksdag (de Hoeden en de Mutsen) met groote moeilijkheden te kampen, en moest hij na een ongelukkigen oorlog met Rusland bij den vrede van Abo (7 Aug. 1743) een deel van Finland afstaan.
In Juni 1747 sloot hij als landgraaf van Hessen eene capitulatie met onze republiek, ter levering van een regiment dragonders, drie regimenten infanterie (waaronder een, onder commando van zijn broeder George, geb. 8 Jan. 1691) en eene comp. artillerie, welke troepen 8 Nov. 1748 weder ontslagen werden.
Zijn portret is in prent gebracht door P. Schenck (reprod. in Svenska Porträtt 13; afgeb. in Williamson, Hist. portr. miniat. II, 42), door J.L. Philips, J.M. Bernigeroth, G.P Busch, W.Ph. Kilian, en J.C. Sysang (afb. in Trésor d'art en Suède I pl. 24).
Zie over hem: Allg. Encycl. der Wissenschafte und Künste von I.S. Ersch und J.G. Gruber 1e Section, 50 Theil (Leipzig 1849) op ‘Friedrich I, Landgraf von Hessen und König von Schweden’; Büsching's Lebensgeschichten merkwürdiger Personen IV, 84; Leben und Thaten des Königs von Schweden Friedrich I (Frankfurt und Leipzig 1736); Geschichte und Thaten Friedrichs I (Stockholm 1744); I. Lamigue, Histoire du Prince d'Orange et de Nassau (Lewarde 1715), en de vertaling hiervan door W.V.R.: Het leven van Zijne Hoogheit Johan Willem Friso (Amsterdam 1716), welk werk door den schrijver