als drossaard etc. beëedigd. Hij behoorde tot de bekwaamste ambtenaren uit het kwartier van Peelland, welks griffier hij vele jaren was. Aan ambten ontbrak het hem niet, want behalve de reeds genoemde, was hij o.a. ook nog rentmeester der heerlijkheid Deurne, der heerlijkheid Asten enz. Bij zijn aankomst in Deurne bleek al spoedig welke hoedanigheden hij als administratief ambtenaar bezat. De drost trok er partij van, benoemde hem tot subst. secretaris en het schepenen-college tot procureur bij de bank. Zijn school liet hij door anderen waarnemen, waarover in de vergaderingen der Classis van Peel- en Kempenland meermaals geklaagd wordt. In den avond van 25 Nov. 1750 werd zijn woning door een rooverbende overvallen en geplunderd, terwijl hij en zijn echtgenoote bedreigd en mishandeld werden. Hij was gehuwd met Maria Losecaet, overl. te Deurne 29 Juli en begr. 1 Aug. 1752. Uit het huwelijk werden te Deurne 3 kinderen geboren: Johanna Elisabeth ged. 21 Mei 1715, Fransois 21 Juni 1716 en François Jacobus 5 Mei 1720. Allen zijn te Deurne jong gestorven.
Zie H.N. Ouwerling, Schetsen uit de oude Brab. Schoolwereld 104 en vlg.
H.N. Ouwerling