deeling van Rahlenbeck, dat Florianus van in 1572 door de inquisitie werd gezocht? Onmogelijk is het niet, want waarschijnlijk is het zijn Reynaert de Vos, die op den index van verboden boeken van 1570 voorkomt. Hoe dit echter zij, in 1566 nog wordt hij alweer in Oost-Friesland gesignaleerd, en wel als rector van de kleine latijnsche school te Norden. 1572 vertrok hij vandaar om predikant te worden te Pylsum; en volgens een paar brieven uit het archief der evangelischreformierte Kirche te Emden stond hij in 1574 en 1575 (toen sommigen hem gaarne te Emden hadden gehad; maar hij vond zijn stem te zwak en zijn gaven te gering) daar nog. In 1582 vinden we hem in diezelfde hoedanigheid te Spijkenisse: en het daarop volgend jaar trok hij naar Brussel, 4 Mei was hij daar reeds. Na de inname dier stad door Parma brachten de Spanjaarden hem, nadat ze hem in strijd met het bij de capitulatie
bedongene, te Lier gevangen hadden genomen, naar het slot Middelburg in Vlaanderen. Toen het niet gelukte hem tot afval te bewegen, voerden ze hem vandaar weer elders heen en doodden hem door hem in een put te werpen en daarop met een spies te doorsteken. Althans zoo vertelt uitvoerig van Haemstede, Geschiedenis der Martelaren (ed. Doesb. 1883, 905, 906) sedert de door Johannes Gysius, pred. te Streefkerk (II, kol. 534) bewerkte uitgave van 1633. Naar het schijnt is deze mededeeling, hoewel ze afkomstig is van verschillende ooggetuigen, en ook van den middelburgschen predikant Hendrik Henningius (I, kol. 1057), die op dat oogenblik te Brussel Florianus' collega was, niet geheel juist (vgl. Het Boek van 15 Mei 1913, bldz. 163).
Bij zijn dood liet Florianus te Bergen op Zoom een weduwe achter met acht kinderen. Een daarvan - misschien hetzelfde dat, 12 of 13 jaar oud, de gevangenneming van zijn vader bijwoonde - was zeker wel Jacobus Florianus, die - te Antwerpen geboren - zich 23 Dec. 1594 liet inschrijven aan de universiteit te Leiden, daar 1598, 1599 en 1600 exercitii gratia stellingen verdedigde, in 1601 predikant te Zuidland werd en in 1638 stierf. Hij was contra-remonstrant. Zwager van Theophilus Rijckewaert, en - door zijn huwelijk (1 Sept. 1602) met Maertge Donteclock, j.d. - schoonzoon van dr. Reinier Donteclock kwam hij een paar maal in aanmerking voor een beroep naar Brielle (C. Veltenaar, Het kerkelijk leven der Gereformeerden in den Briel, 125, 132-134, 175). Een ander, Febr. 1585 met attestatie ingekomen in de Kerk van Delft, was een dochter, die Hester Jans heette. Een tweede zoon: Tammo, is leerling geweest van Molanus te Bremen. Niet onmogelijk behoorde tot Florianus' kinderen ook de Johannes toe, die van 1630 tot zijn dood in Juli 1640 te Bleiswijk heeft gestaan. H. Brugmans, Verslag van een onderzoek in Engeland naar archivalia ('s Grav. 1895) 399 noemt een brief d.d. 10 Nov. 1630, door zekeren Florianus gezonden aan Gerh. Joh. Vossius.
Behalve de reeds genoemde werken heeft de oudere Florianus ook nog vertaald: Joh. Calvinus, De Handelingen der Apostelen (Antw. 1582), gedrukt achter de vertaling van diens Harmonia, dat is een tsamenstemminghe uit de 3 Evangelisten, die - met de op het titelblad niet vermelde vertaling van het evang. van Johannes - door Gerardus Gallinacaeus werd verzorgd; en Christelycke antwoorde op den eersten boeck der lasteringhen ende vernieude valscheden van twee apostaten Mattheus van Launoy, priester, ende Henrick Pennetier (Antwerpen 1583; vgl. Thomas Tilius II, kol. 1433).