[Fabius, Evert]
FABIUS (Evert), zoon van Jan Christiaan F. (III kol. 379) en van Aagje van Voorthuysen, te Delft 10 Jan. 1810 geb., overl. te Amsterdam 20 Maart 1843; studeerde aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam en aan de Universiteit te Utrecht, waar hij 1836, bij de viering van het 200-jarig bestaan der Hoogeschool, op een Diss. de Somniis (Traj. ad Rhen. 1836. 8o.) met de kap tot Doctor in de geneeskunde bevorderd werd; hij ondernam daarop eene reis naar Frankrijk, en zette zich, na zijn terugkeer, in 1837 te Amsterdam als geneesheer neder, waar hem weldra een buitengewoon groote praktijk ten deel viel,
Zijn portret is gesteendrukt door C. Steffelaar.
Hij schreef: Kort overzigt van den tegenwoordigen toestand der kerkelijke en stedelijke inrigtingen tot geneeskundig hulpbetoon aan zieke armen te Amsterdam, in Geneeskundig Tijdschrift van Heije II; Bedenkingen over de sterfte in de beide stadsgasthuizen te Amsterdam, in het Archief van geneeskunde van Heije; Observation de macroglosse, hémorragie supplémentaire de la menstruation par les ulcérations de la langue in Journal des connaiss. médicales VIII (1840).
Molhuysen