[Eysinga, Jhr. Frans Julius Johan van (1)]
EYSINGA (Jhr. Frans Julius Johan van) (1), geb. te Joure 15 Juni 1752, overl. te Leeuwarden 3 Aug. 1828; zoon van Schelte Hessel Roorda van E. (1) (kol. 595) en van C.J. Vegelin van Claerbergen.
Hij werd in 1773 grietman van Doniawerstal en lid der Staten van Friesland, in 1786 lid der Admiraliteit te Harlingen en in 1789 lid der Gedeputeerde Staten, in welke colleges hij werd geroemd om zijn wijsheid en vaderlandsliefde. Bij de afschaffing der grietenijen in 1795 moest ook hij van zijn ambt afstand doen en woonde sedert ambteloos op zijn gewoonlijk verblijf Osinga-state te Langweer, dat hij vermoedelijk had geërfd van Johan Vegelin van Claerbergen. In 1784 liet hij deze stins geheel restaureeren. In den franschen tijd werd er een vervolging tegen hem ingesteld, waarschijnlijk wegens deelneming aan een orangistisch complot, en heeft hij de vlucht genomen. Hij verborg zich bij een zijner pachters, waar hij onder een schuilnaam woonde, doch keerde later op Osinga-state terug, werd in 1812 lid van den Algem. Raad van het Depart. Friesland en in 1815 lid der Prov. Staten. Bij de wederinvoering der grietenijen werd hij opnieuw benoemd tot grietman van Doniawerstal doch vroeg en verkreeg in 1819 als zoodanig zijn eervol ontslag.
Toen als een der resultaten van het Weener congres het koninkrijk der Nederlanden ontstond, werden de ridderschappen in de verschillende gewesten opgenomen onder den nederlandschen adel, waarbij hollandsche adellijke titels werden toegekend, n.l. bij langdurigen adeldom de titel van baron, anders die van jonkheer. Aangezien het geslacht van Eysinga mede tot den oudsten frieschen adel hehoorde, werd dus aan Frans Julius Johan van Eysinga bij de indeeling van zijn geslacht in den adel van het nieuwe koninkrijk de titel van baron aangeboden. Vermoedelijk uit tegenzin tegen deze nieuwigheden - immers de friesche adel kende geen rangen - werd dit aanbod niet aanvaard. Toen is het geslacht van Eysinga bij den nederl. adel ingedeeld met den jonkheerstitel, welke onregelmatigheid men tot op heden heeft laten voortbestaan.
Van Eysinga was te Dronrijp 11 Aug. 1776 gehuwd met Clara Tjallinga Aebinga van Humalda (1756-1830) dochter van Binnert Philip en van Catharina Johanna van Sminia. Van hun zeven kinderen volgen Schelto Hessel Roorda van E., en Idzerd Frans. Een derde zoon Jhr. Tjalling Aedo Johan van E. (1790-1858) was van 1816 tot 1830 grietman van Rauwerdehem. Hij woonde eenigen tijd op Jongema-state te Rauwerd en overleed ongehuwd te Leeuwarden. Een andere zoon, Jhr. Binnert Philip (1785-1835), lid der Ridderschap van Friesland, was eerst directeur van het postkantoor te Leeuwarden, daarna houtvester van het 4e Jachtdistrict. Een dochter, Jkvr. Cath. Joh. van E., huwde met Menno baron Coehoorn van Scheltinga.
Zie Nederl. Adelsb. 1913, 295; Jaarb. Ned. Adel III, 78, 80; Wapenheraut XV, 452; Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar VII, 101; XXV, 258; van Sminia Nieuwe Naaml. v. Grietm. 351, en Vervolg op die Naaml. 21, 35; Haarl. Courant, Mei 1858; J.C. Overvoorde, Cat. Bibl. Gem. Leiden no. 356.
Regt