Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 562]
| |
uitgave (1597) van de Cronyk en Waarachtige beschryving van Friesland door Cornelius Andreas (overl. te Harlingen 1589). Op gezag van dezen Corn. Andreas wordt Eiso vermeld door Miraeus, Chronicon Cisterciensis Ordinis (Col. Agr. 1614) 170, en door Ch. Henriquez in Fasciculus Sanctorum Ord. Cist. (Brux. 1623) II, 221, en Menologium Cisterciense (Antv. 1630) 95, waar zijne gedachtenis geplaatst is op 24 Maart. Hen volgen: Manriquez, Annalium Cisterciensium Tomus II, 415-416; Bucelinus, Menologium Benedictinum (Veldkirchii 1655) 221, op 24 Mrt.; Chalemot, Series Sanctorum Cisterc. (Par. 1670) 116, op 25 Mrt.; Martyrologium Cisterc. (Par. 1689, en volgende edities) op 24 Mrt. De voornaamste bron, waaruit de friesche schrijvers, die handelen over Klaarkamps wording en Eiso, putten, is de Kroniek van Bloemkamp door den laatsten abt dezer abdij omstr. 1580 geschreven en uitgegeven door M. Schoengen in Arch. Aartsbisdom Utrecht XXIX (1903) 129-210. Reeds vroeger waren enkele brokstukken der Kroniek overgenomen, door Schotanus, van Heussen, Moll en anderen. Deze schrijvers vermelden de betrekking met de abdij Riddagshausen, wat niet het geval is met hen, die op Corn. Andreas steunen. Ofschoon de Kroniek van Bloemkamp weinig vertrouwbaar is voor het verhaal der vestiging der Cisterciënsers in Friesland in de 12e eeuw, is dit toch geen reden om alles te verwerpen. O.a. is zeer aannemelijk, dat Eiso uit de abdij Riddagshausen is ontboden om eene abdij in zijn geboorteland te besturen. Waarschijnlijk had de abdij Clairvaux geen Fries om aan het hoofd der nieuwe stichting te plaatsen. Dit was niet in strijd met de gebruiken der orde, maar integendeel veeleer een gewoonte. Gaat men de stichtingen na van Clairvaux in de Zuidelijke Nederlanden, n.l. Duinen, Loos, Cambron, Clairmarais, Aulne, dan vindt men steeds aan het hoofd der monniken uit de moederabdij gezonden een persoon afkomstig uit de streek der nieuwe stichting en meestal van invloedrijke familie. Zoo zal men dus in de Brunswijksche abdij Eiso gezocht hebben als een bekwaam bestuurder, met het land, het volk, de gebruiken en de taal bekend. De verplaatsing van een begonnen stichting naar een gunstiger gelegen oord is bijna regel bij het oprichten eener Cisterciënserabdij. Gewoonlijk werd de verlaten woning dan veranderd in een uithof. Het is dus waarschijnlijk, dat de eerste stichting van Klaarkamp in Oost-Friesland te vinden is, zooals de Kroniek verzekert, vooral omdat het uit oorkonden blijkt, dat Klaarkamp in 1469 aldaar nog een groot uithof bezat. Of bij de verplaatsing der abdij naar Rinsumageest Eiso reeds aan het hoofd stond van het klooster, is onzeker. Op gezag van de levensbeschrijving van den Zal. Fredericus van Hallum zou de stichting van de eerste abdij van de orde van Citeaux in Friesland vóór 1165 moeten gesteld worden. Wel moge het begin der stichting reeds eenige jaren vroeger hebben plaats gehad, als eigenlijke abdij komt zij in de oudste catalogi der orde cerst voor onder den stichtingsdatum, Sept. 1165 (O. Grillenberger O. Cist., Die Catalogi Abbatiarum Ord. Cisterc. (Wien 1904) 48, 72). Indien het jaartal van het overlijden van Eiso 1191 juist is, dan zag en bewerkte hij nog de stichting der abdij Bloemkamp en der vrouwenabdij Nazareth, bevolkt door nonnen van Sion te Oostdongeradeel, reeds vroeger door Eiso gesticht. Zeker echter is het, dat hij zulk een bloei en faam van heiligheid aan de abdij Klaarkamp bezorgde, | |
[pagina 563]
| |
dat zij in korten tijd in staat was twee mannenkloosters, Bloemkamp of Oldeklooster 1191-1192 en St. Bernard te Aduard 1192. en de vrouwenkloosters Sion en Nazareth te stichten. Geen enkele Klaarkamper oorkonde uit den tijd van Eiso is bewaard gebleven. Het bestaan van een uittreksel der Klaarkamper kroniek vermeld bij Blok, Gesch. v.h. nederl. volk, (2de uitg.) II, 677, berust op eene vergissing. Alleen in de Statuta Capituli generalis vindt men vermeld bij het jaar 1190, dat de abt van Klaarkamp die wegbleef van het generaalkapittel ‘ad voluntatem episcopi Trajectensis’ hierover berispt werd. Te voren had hetzelfde kapittel verboden aan de celliers, bijzonder aan dien van Klaarkamp, om vergezeld van een dienaar uit te rijden (1182). Zie: M. Schoengen, De vestiging der Cisterciënserorde in Noord-Nederland, in Historische Avonden (Gron. 1907) II, 449-469; Kronenburg, Neerlands Heiligen in de Middeleeuwen (Amst., 1901) IV, 120; L. Janauschek, Originum Cist. I, (Vindob. 1877) 154; Cisterc. Chronik XII, (Bregenz. 1900) 339. Fruytier |
|