[Driessen, Jan Constantijn]
DRIESSEN (Jan Constantijn), zoon van Antonius (2) en van Margaretha Rijpma, geb. te Deventer 30 Juni 1790, overl. te Groningen 31 Jan. 1824; studeerde te Groningen (ingeschr. 27 Aug. 1806) en werd aldaar 6 Oct. 1814 met de kap bevorderd tot doctor in de wijsbegeerte, na verdediging eener Dissertatio chemico-physica inauguralis de auro fulminante (Gron. 1814) en 16 Jan. 1819 tot doctor in de geneeskunde met eene Disputatio medica inauguralis de phosphuria et diabete mellito (Gron. 1819). Hij was mededirecteur van het Natuur- en Scheikundig Genootschap in zijn geboorteplaats.
Hij schreef: Brief aan Dr. Deiman, over de omzichtigheid, waarmede men de bereidingwijze der geneesmiddelen moet beoordeelen, bijzonder van het Oleum oxygenatum (Amst. 1808); Gemakkelijk en onkostbaar middel om spoedig vuur te maken in Maandschrift tot Nut van 't Algemeen, 1808, 382; Proefnemingen over het nieuwe donderzilver (argent detonnant) in Algem. Konsten Letterb. 1808, II, 280; Commentatio de acidi muriatici praesentia in aere athmospherico in Neues Journ. f. Chemie etc. von Schweigger und Meinecke, Neue Reihe VI: 2 (1822); Beobachtung von Ausleerungen leuchtenden Urins, Ibid. VI: 2 (1822); Scheikundig onderzoek van eene soort van Soda, welke uit den Fucus buccinalis in de nabijheid van de Kaap de Goede Hoop wordt bereid in Verh. van de 1ste Klasse van het Kon. Inst. IV (1823) 233; Abhandlung über den Phosphor in Gilbert's Ann. d. Physik LIX, 255; Scheikundig onderzoek van de metselkalk der kerk te Rinsumageest in Friesland in Vaderl. Letteroef. 1823, II, 469, 522.
Zie: Album Studios. Acad. Gron. 257, 510, 512.
Molhuysen