praecipue de taenia (ook in het Fransch en Duitsch vertaald). 18 Maart 1754 werd hij tot professor te Groningen benoemd, welk ambt hij aanvaardde op 11 Juni met een Oratio de imprudenti ratiocinio ex observationibus et experimentis medicis. Hij doceerde physiologie, ontleedkunde, verloskunde en pathologie. Na den dood van zijn collega Lambergen kreeg diens opvolger Camper de anatomie en chirurgie, en van Doeveren de medicina practica met kliniek en chemie er bij. In 1770 gaf hij nog een college over de geschiedenis der delfstoffen. Van D. was rector in 1761/2 en 1769/70. Bij zijn aftreden hield hij de eerste maal een Oratio de erroribus medicorum, sua utilitate non carentibus, de tweede maal de sanitatis Groninganorum praesidiis ex urbis naturali historia derivandis (Gron. 1770; door Matthias van Geuns in het Nederlandsch vertaald). In 1771 werd hij te Leiden tot prof. in de medicina practica beroepen; 6 Mei inaugureerde hij met een Oratio de recentiorum inventis, medicinam hodiernam veteri praestantiorem reddentibus. Hij was rector 1778/9 en hield bij zijn aftreden een Oratio de remedio morbo sive de malis quae hominibus ex remediis sanandi causa adhibitis saepenumero accidere solent. Van D. staat bekend als groot voorstander der koepokinenting. Hij was lid van verschillende geleerde genootschappen, o.a. sinds 1766 van de Hollandsche Mij. der Wetenschappen te Haarlem; in 1781 werd hij tot hofarts aangesteld. Hij was 1758 gehuwd met Aletta Everhardina van Eck (overl. 1777), dochter van den Groninger prof. Jacob van Eck (zie dit deel). Een zoon uit dit huwelijk was Antonie Jacob, geb. 1763, overl. 30 Oct. 1805, geneesheer te Leiden, gehuwd met Elisabeth van
Reverhorst.
Van Doeveren schreef behalve het boven genoemde: Specimen observationum academicarum ad monstrorum historiam, anatomen, pathologiam et artem obstetriciam praecipue spectantium (Gron. et Lugd. Bat. 1765 cum fig.); Epistola ad clarissimum Eduard Sandifort, de felici successu insitionis variolarum, Groningae institutae (1770); Primae lineae de cognoscendis mulierum morbis in usus academicos (Lugd. Bat. 1775; ed. 2a Lips. 1786); verder vindt men van hem in de Verhandelingen van de Hollandsche Maatschappy der Wetenschappen te Haarlem, eene Over de ware kinderpokken, die meer dan eenmaal denzelfden mensch aantasten, en in die van het Bataafsch Genootschap der proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, een Vertoog over de nieuwe manier van het doorsteken der blaas, met proeven bevestigd.
Zijn portret, geschilderd door van der Puyl, in de Leidsche Senaatskamer; lithografie daarnaar door L. Springer.
Zie: Siegenbeek, Gesch. Leidsche Hoogeschool I, 286, 311, 318; II, T. & B. 219; Boeles achter Jonckbloet, Gedenkboek 80; Nagtglas, Levensber. van Zeeuwen I, 160; G.C. Nijhoff in Academia Groningana, Gedenkboek (1914) 282 vv. en de daar geciteerde bronnen; Album Studiosorum Acad. Groninganae (1916) 625.
Molhuysen