[Diest, Hendrik van]
DIEST (Hendrik van), zoon van Simon van D., tresorier en baljuw te Altena in het graafschap Marck, en van Anna van der Beke, geb. te Altena 19 Dec. 1595, overl. te Deventer 17 Dec. 1673. Hij studeerde te Herborn, Heidelberg (1617) en Basel, waar hij 11 Sept. 1621 tot Theol. Dr. promoveerde, kwam toen naar Leiden (ingeschr. 12 Sept. 1623) waar hij privaatlessen gaf, werd 1624 predikant te Emmerik, 1627 professor in de Theologie en het Hebreeuwsch te Harderwijk (welk ambt hij 8 Nov. aanvaardde met een Oratio de spirituali piscatura) en 1639 professor in dezelfde vakken te Deventer, welk ambt hij aanvaardde op 12 Jan. 1640 met een Oratio de animae statu post mortem (Dav. 1640). In 1652/3 kwam hij in aanmerking voor een benoeming tot professor te Leiden; Hoornbeek werd echter benoemd.
Hij was 1624 te Emmerik gehuwd met Geertruid van Lennep. Een zoon uit dit huwelijk volgt. Van D. was een aanhanger van Coccejus.
Hij schreef: De ratione studii theologici necessaria instructio (Hard. 1634); Praxeos sacrae specimen continens Conciones poenitentiales, funebres, etc. (Hard. 1637); Theologica Biblica (Dav. 1644); Enchiridion Theologicum; Funda Davidis instructa quinque laevibus lapidibus (Dav. 1646); Pedum Davidis oppositum hastae Goliathi (1651); Disputatio de nominibus Dei; Bijbelsche Godgeleerdheid (1651); Mellificium Catecheticum (Amst. 1654); Analysis Apocalypseos exegetica (Arnh. 1663); Grammatica Hebraea cum rudimentis linguae Chaldaicae et Syriacae (Dav. 1665); Instructio de arte concionatoria (Arnhem 1665; herdr. 1676); In Epistolam ad Romanos Commentatio (Amst. 1676).
Zijn portret is gegraveerd door J. van Meurs naar A. Glauwe.
Zie: Revius, Dav. Ill. 714; van Eck en Bosscha, Tweede Eeuwf. van het Athen. Ill. te Dev. 93; van Slee, De Illustre School te Deventer (1916) reg.; Bouman, Geschied. der Geld.