Wegens het schrijven van dit geschrift werd Damius 30 Dec. 1617 uit Haarlem gebannen. Toen hij dan ook het volgend jaar een vervolg het licht deed zien n.l. Het 2de. deel van het Nootwendigh Teghenvertoogh.... (Amst., 1618 in 4o.; Pamfl. Kn. no. 2551) schreef hij zijn naam voluit op den titel en voegde er achter ‘om voorstant van de waerheydt uyt Haerlem ghebannen’. Voorafgegaan was, weder anoniem, Grondigh bericht, waer in betoont wert dat Spranckhusius door syn ghenaemde Justificatie niet min als ontschuldight wordt (Amst. 1617, in 4o. Pamfl. Kn. no. 2401) en Apologie ofte verdedinghe des eersten deels van 't Teghen-vertoogh.... (1618, in 4o.; Pamfl. Kn. no. 2550). Nog schreef Damius Den Polityck Gereformeerde religieus ofte Harminiaenschen Contra-remonstrant .... Door Matthiam Damium ('s Grav. 1628 in 4o.; Pamfl. Kn. no. 3835); Trevestrack. Door een gespreck van twee slechte gesellen.... (1630, in 4o.; anoniem Pamfl. Kn. no. 4027); Harminiaensche leugentael ofte verhael ende bewijs van verscheyden leugenen (1630 in 4o. anoniem Pamfl. Kn. no. 4088); Loghenmeerdering, of des Harminiaenschen loghen-taels vaster bewys.... Door Mathiam Damium (Haarlem 1630 in 4o.; Pamfl. Kn. no. 4090).
Men zie over hem: S. Ampzing, Beschrijvinge ende lof der stad Haerlem, 132 en F. Allan, Gesch. en beschrijving van Haarlem, III, 448-51.
Knuttel