woonplaats geacht en bemind. Toen hier in laatstgenoemd jaar, bij de viering van het 25-jarig bestaan der ‘Vereeniging tot beoefening van Overijselsch Regt en Geschiedenis’, waarvan C. lid en secretaris was, een geschied- en oudheidkundige Tentoonstelling werd gehouden, heeft hij, als secretaris dier Commissie o.a. den wetenschappelijken Catalogus der Tentoonstelling gemaakt. Ook voor de oprichting van het Museum voor de geschiedenis en oudheidkunde van Overijsel, een uitvloeisel van genoemde Tentoonstelling, heeft hij veel gedaan. In 1887 werd hij met J.H. Gallee, F. Buitenrust Hettema e.a. benoemd in een commissie, die op last van bovengenoemde Vereeniging een onderzoek zou instellen naar hetgeen in de provincie Overijsel was overgebleven van voorvaderlijke zeden en gewoonten, gebruiken, bijgeloof e.d. Bijna 20 jaren is C. als secretaris der Vereeniging tot beoefening van Overijselsch Regt en Geschiedenis werkzaam gebleven.
Anders dan zooveel anderen liet hij niet, eenmaal in maatschappelijke betrekkingen geplaatst, uit gemakzucht of om andere reden de vroeger aangevangen, doch onderbroken studie varen. In Juli 1896, op 44-jarigen leeftijd, deed hij zijn doctoraalexamen, terwijl hij 4 Apr. 1908 tot doctor in de Nederlandsche letteren promoveerde op een proefschrift: Inleiding op eene uitgave der Reis van Jan van Mandeville, naar de Middelnederlandsche handschriften en incunabelen. Een half jaar later stierf hij.
Behalve zijn dissertatie en bovengenoemden Catalogus, gaf Cramer nog een voortreffelijke uitgave van Vondel's Lucifer, met uitvoerige Inleiding, Aanteekeningen en Glossarium (1891; 3de dr. 1908), terwijl hij met Buitenrust Hettema en K. Poll ook de Jan Klaasz. van Thomas Asselijn bewerkte; beide uitgaven in de serie der Zwolsche Herdrukken, waarvan Cramer met Buitenrust Hettema en van den Bosch redacteur was. Voorts schreef hij tal van opstellen in het tijdschrift Taal en Letteren; zie jaarg. 1891, 1899, 1900 en 1901. Een enkel gedicht van zijne hand vindt men in den Ned. Spectator 1893, 361 (Hymnus sotemnis in usum nobilissimorum linguillittero-congressualium); 1894, 11 (Van dric koningen) en 1894, 27 (De Pelgrim). Andere uitingen van zijn dichterlijk gemoed bleven in handschrift bewaard.
Cramer was gehuwd, sedert 1886, met Anna Maria Sophia van Zijdveld, die hem met eenige kinderen overleefde.
Zie: Beversen in Verslagen en Mededeelingen van de Vereeniging van Overijsselsch Regt en Geschiedenis 1909, 46; Kluyver in Levensber. Letterk. 1909, 374; Prov. Overijss. en Zwolsche Courant van 4 en 6 Nov. 1908, en Weekbl. gymnasiën V (1908), 404.
Zuidema