niet ten onrechte; in 1566 ten minste is er meer dan een verschenen, waarvan Rahlenbeck heeft aangetoond dat het mede van hem afkomstig is. Omstreeks denzelfden tijd heeft hij zich eerst beijverd om troepen te werven; daarna - toen die werving mislukte - heeft hij zich krachtig ingespannen om de geldsom bijeen te krijgen, waarmee men van Filips II de vrijheid van conscientie heeft pogen te koopen. Met een door Junius, Niellius en Mermier geteekende volmacht van het consistorie van Antwerpen maakte hij in het begin van 1566 een reis naar Duitschland. Half Januari verscheen hij in de Palts om daar den keurvorst te verzoeken dat deze met andere vorsten bij de landvoogdes voor de kerken zou tusschenbeide komen. Van Heidelberg vertrok hij naar Augsburg, waar hij 10 Febr. 1566 op den rijksdag hetzelfde belang behartigde. Begin Aug. van dat jaar was hij te Doornik, den 15den dier maand te Armentières, den 20sten te Brussel. 1 Oct. 1566 schreef hij uit Doornik aan het consistorie van Valenciennes; een schrijven dat Bulletin pour l'histoire des églises Wallonnes V, 190, 191 is gepubliceerd en duidelijk doet zien, hoe groot zijn gezag en invloed is geweest. Den 8en dier maand trad hij in dienst van den graaf van Hoorne. In Dec. daaropvolgende confereerde hij met Brederode, Willem en Lodewijk van Nassau te Amsterdam en te Vianen.
Bij de verovering van Doornik door Noircarmes, 2 Jan. 1567, wist hij gelukkig te ontkomen. Met Jan van Marnix, heer van Toulouse, maakt hij daarop den bij Oosterweel mislukten krijgstocht. In den zomer van 1567 deed hij opnieuw een reis naar Duitschland. Nadat hij 13 Juni van de gelegenheid gebruik had gemaakt om zich aan de academie te Heidelberg als student te laten inschrijven, eindigde zij met zijn gevangenneming te Mainz. Behalve dat had ze ook nog andere onaangename gevolgen voor Leclerq. Zonder dat hij 't wist werd hij op die reis gedurig door een spion, Gillis Joly, gevolgd. Door toedoen van dezen vielen begin Juli 1567 zijn, zich deels te Doornik, deels te Brussel bevindende papieren de landvoogdes in handen. En daarop volgde in het eind dier maand bevel om hem aan te houden; 19 Nov. 1568 door een oordeel van eeuwige verbanning vanwege den Raad van Beroerte gevolgd. Wat er na zijn vermelde gevangenneming te Mainz met hem gebeurd is, is onbekend.
Zijn broeder Jacques, die Roomsch bleef, is een der magistraatspersonen te Doornik geweest, die 1580 door den prins van Espinoy uit die stad verdreven werden, opdat men er te beter de orde zou kunnen bewaren.
Zie, behalve het genoemde: Biographie Nationale de Belgique in voce; Pirenne, Histoire de Belgique III (Brux. 1907) 437, 438; Ch. Paillard, Huit mois de la vie d'un peuple (Brux. 1877) 210 n. 1; M. Gachard, Correspondance de Philippe II, I (Brux. 1848) 557 n 1; R. Fruin, Verspreide geschriften I, 368, 432; II, 59; Historische Zeitschrift LVIII, 421-423, 429: L.A. van Langeraad, Guido de Bray (Zierikzee 1884) 59 n. 1, xxxix, lxv n. 5, lxxxii, lxxxv en vlg., waar ook nog verschillende archivalia worden genoemd, waarin het een en ander omtrent hem te vinden is; Artikelen van Rahlenbeck over 16e-eeuwsche pamfletschrijvers in Le Bibliophile Belge XV-XVIII; Rachfahl, Wilhelm von Oraniën und der niederländische Aufstand II (Halle 1907) 850-854; A.A. van Schelven, De Nederduitsche vluchtelingenkerken der 16e eeuw ('s Grav. 1909) 37; Mémoires de Pasq. de la Barre I (Brux. 1859) 239 vv.; R.C. Bakhuizen van den Brink, Studiën en