[Citters, Jhr. Mr. Jacob de Witte van]
CITTERS (Jhr. Mr. Jacob de Witte van), zoon van Laurens de Witte van Citters en Wilhelmina van Hogendorp (zie voorg. art.), geb. te 's Gravenhage 16 Mei 1817, gest. te Montreux 3 Oct. 1876, genoot voorbereidend onderwijs in zijn vaderstad en studeerde daarna aan de Leidsche hoogeschool. In 1841 promoveerde hij daar in de beide rechten na verdediging van een proefschrift De mala fide in negotiis civilibus jure hodierno (Hag. Com. 1841). Daarna vestigde hij zich in den Haag, waar hij maatschappelijk en wetenschappelijk een gewichtig arbeidsveld vond. Hij oefende de rechtspraktijk niet uit, maar was jaren lang voorzitter van het Bureau van consultatie. Ook wetenschappelijke juridische onderzoekingen trokken hem aan; van 1854 tot zijn dood was hij een getrouw medewerker van het tijdschrift Themis. Maar vooral had hij zeer veel belangstelling voor het onderwijs; jaren lang was hij lid der schoolcommissie; van 1855 tot 1865 was hij schoolopziener in het eerste district van Zuid-Holland, in welke functie hij zeer veel voor de materieele verbetering van het onderwijs heeft gedaan, vooral nadat de wet van 1857 daartoe overvloedig gelegenheid gaf. Ook voor de verbetering van het bewaarschoolonderwijs gaf hij zich veel moeite; hij propageerde de Fröbelmethode en schreef er zelfs een handleiding voor. Hij behoorde tot den kring van de Algemeene Konst en Letterbode, later van den Nederlandsche Spectator. In deze weekbladen schreef van Citters dan ook een aantal artikelen over letterkunde en geschiedenis; daar verschenen ook de studiën, die de grondslag zouden worden van het boek, dat hem de grootste bekendheid heeft gegeven: Contracten van correspondentie en andere bijdragen tot de
geschiedenis van het ambtsbejag in de Republiek der Vereenigde Nederlanden ('s Grav. 1872) met Aanteekeningen en bijvoegselen ('s Grav. 1875). Dit boek is meer een oorkondenboek dan