Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 388]
| |
zoon van Adrian von B. en van Ermgard Schenck van Nijdeggen. Hij werd 10 Aug. 1552 beleend met Brempt en spoedig daarop na zijn moeders dood met Reydt en compareert in de ridderschap van het Overkwartier in 1555 en volgende jaren. Hij wilde in 1577 de Unie van Brussel niet onderteekenen en ging over in dienst van den hertog van Gulik, die hem tot raad en drost van Heinsberg en in 1581 te Spangenberg aanstelde en hem in het ambt van stalmeester aan zijn huis verbond. Bij diploma van 11 Febr. 1590 verhief keizer Rudolf hem in den rijksvrijheerenstand als baron van Rheydt en maakte dat huis tot een vrije heerlijkheid. Sedert voerde Otto van Bilant zijn wapen gekwartileerd met dat van Reydt. In dat zelfde jaar 1590 was hij een der gezanten, door den keizer belast om aan de Staten-Generaal het hervatten van de in 1579 te Keulen vruchteloos afgeloopen vredesonderhandelingen met den koning van Spanje voor te stellen. Toen de overige gezanten te Brussel vernamen, dat de Staten hiertoe ongenegen waren, keerden zij terug, doch de baron van Rheydt begaf zich alleen naar 's Gravenhage om 's keizers brieven te overhandigen en bleef aldaar tot in April 1592. Ofschoon met veel onderscheiding ontvangen kon hij echter de Staten niet bewegen aan het voorstel gevolg te geven. In 1595 handelde hij met Gecommitteerde Staten tot verzekering van den hertog en het hertogdom Kleef en is nog in hetzelfde jaar overleden. In 1553 was hij gehuwd met Maria von dem Bongart, overl. 1616, dochter van Arnold, heer van Kintsweiler, en van Anna van Elderen. Uit dit huwelijk sproten zeven kinderen, waarvan niet blijkt dat zij den stam hebben voortgezet. Zie: Jaarb. Ned. Adel IV, 83. Regt |
|