[Burger, David]
BURGER (David), zoon van Jean B., geb. omstr. 1721 te Meenen, overl. 1771 te Rotterdam, theol. stud. te Leiden 20 Dec. 1741, candidaat 1744, en het zelfde jaar tot legerpredikant aangesteld. 1748 werd hij hulppredikant te Rotterdam. Hij schreef: De niet beschamende hope op toekomende Vertossingen, getrokken uyt voorige Ondervindingen, aangetoond in het voorbeeld van Pautus uyt 2 Corinth. 1 vers 10. Voorgesteld aan de Gereformeerde Gemeente te Rotterdam, op 17 Maart 1748 (Rott. 1748); De hartelijke Juygtaal van Israëls Koning Levi, ter gelegentheid van den Verjaringsdag van Zijn Doorluchtige Hoogheid onze Erfstadhouder, met veet hartelijkheid gevierd 1 September dezes Jubeljaars 1748 (Rott. 1748); Het Allerluysterrykste Geslaght en Pronk- Juweel der Nederlandsche Helden, in den Doorlugtigen Stam van Oranje en Nassauw, ontzwagtelt, bevattende in zig een nauwkeurige Geslagt-Rekeninge van den Oorsprong, Afkomst en Roemwaardige Heerlykheden der Prinsen van Oranje en Nassauw, beginnende met den jaare 682 tot op het jaar 1752 (Rott. 1752; tweede druk 1753).
Zie: Visscher en van Langeraad, Prot. Vaderland I, 700.
Molhuysen