[Buma, Bernhardus]
BUMA (Bernhardus), zoon van den volg. en Botje Dorhout, geb. te Leeuwarden 17 Oct. 1770, ald. overl. 14 Juli 1838; studeerde te Franeker en werd 30 Mei 1791 tot Meester in de beide rechten bevorderd, na het verdedigen van eene Dissertatio juridica inauguralis de Albo corrupto (Franeq. 1791). Hij vestigde zich als advocaat bij het Hof van Friesland. Van 1791 tot 1795 was hij volmacht ten landdage wegens Hennaarderadeel; in 1801 ontvanger-generaal der floreenen van Baarderadeel; van 1802 tot 1805 lid van het departementaal bestuur van Friesland; in 1808 vroedschap van Leeuwarden, in 1811 adjunct-maire; twee jaren later maire, en in dat zelfde jaar president-burgemeester van die stad; in 1814 luitenant-kolonel bij den Iandstorm, lid van de Vergadering der Notabelen voor de Grondwet, later van de Gedeputeerde Staten van Friesland en in 1816 grietman van Baarderadeel Op zijn verzoek, in 1834, eervol van dien post ontslagen, leefde hij vervolgens ambteloos te Leeuwarden. Hij bad bij zijne echtgenoote Roline Maria Hora Siccama zes zoons en vijf dochters: 3 zoons, Gerlacus (2) en Wiardus Willem, Wijbo Bernhard, volgen.
Zie: Vadert. Hist. ten verv. op Wagenaar, XLIV, 264; Baerdt van Sminia, Naamt. van Grietm. 24 en 25; Stamboek v.d. Frieschen Adel, II, 291 noot 20; Koolemans Beijnen, Cedenkboek 1813, I, 287-302.
Molhuysen