zucht voor de beoefening der Ind. land- en volkenkunde te voldoen, waarvan hij de vruchten meedeelde in een geschrift: Indiana. Ondertusschen was hij in April 1851 tot predikant te Soerabaja benoemd, waar hij o.a. zijn geruchtmakend opstel De Maleische Christenen hebben geen bijbel in het licht zond en tot voorzittend directeur van het aldaar gestichte departement tot Nut van 't Algemeen werd benoemd. In 1854 verwisselde hij Soerabaja met Batavia, waar hij in het bestuur van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen geplaatst werd en den gouverneur-generaal Duymaer van Twist op een reis naar de Molukken mocht vergezellen. De archaeologische studiën, waarvan Brumund zulke schoone proeven in de Indiana had gegeven, waren aanleiding, dat hij in 1857 werd aangezocht de afbeelding van den Boro-Boedoertempel in de residentie Kadoe, door Wilsen en Schönberg Müller geteekend en door Mieling te 's Gravenhage op steen gebracht, te beschrijven. Na een verblijf van 16 jaar in Indië keerde Brumund met verlof naar Nederland terug. Toen hij in 1859 andermaal in Indië kwam, verzocht hij een aanstelling als reizend predikant van Pontianak c.a. op Borneo, waarna hij in Aug. 1861 de bediening in de gemeente Batavia weder opvatte. Hier bleef hij werkzaam tot 17 Mei 1862, toen hem op zijn verzoek, eervol ontslag uit den dienst der Indische kerk gegeven werd. Hij liet bij zijn tweede vrouw, Clasine Petronella Susanna Pieter, een tiental kinderen na.
B. gaf in 't licht: Een reisje door de residentie Bantam, in Tijdsch. van Nederl. Indië, Jaarg. III: II, 687-705: Proeve over de Aroe-taal, ibid. VI: II, 321-340; Aanteekeningen gehouden op eene reis in hel oostelijk gedeelte van den Indischen Archipel (ibid. VII: II, 39-89, 215-299; Berigten omtrent de Evangelisatie van Java (Amst. 1854), ook gedeeltelijk medegedeeld in het Maands. voor den beschaafden stand. 1822, No. 4, 5 en 6; verder: Indiana, verzameling van onderscheiden aard, over landen, volken, oudheden en geschiedenis van den Indischen Archipel (Amst. 2 st. 1853, 1854); Verslag van den staat van het departement Soerabaija der Maatsch. tot Nut van 't Algemeen over het 19e maatschappelijk jaar 1851-52. Benevens een overzigt sedert de oprigting in 1839 (Soerabaija, 1853); Het volksonderwijs onder de Javanen. Prijsantwoord uitgegeven door de Maats. tot Nut van 't Algemeen in Oost- Indië (Batavia, 1857); Fragmenten mijner reize door de Minahassa (Batavia, 1856, in het Tijdschrift ter bevordering van Christel. leven in Nederl. Indië); Fragmenten mijner reize door de Molukko's, Makjan en Batjan (Batavia, 1856 in Tijdschrift van het Bat. Gen. V); De Boro- Boedoer, in Tijdschr. voor Nederl. Indië (1851, II, 252-260, 273-284, 353-396); Schetsen eener overlandreis. Een halve dag te Aden (ibid. 209-228); Schetsen eener mailreize van Batavia naar Maastricht, op reis en thuis vervaardigd (Amst. en Batavia. 1862); Het landbezit op Java in Tijdschrift voor Ned.-Indië. 1859, I, 47-56, 87-104; De
voortdurende Godsdiensttwisten in de Christelijke kerk, No. I van Maand. Leerrede door H H. predikanten in Ned. Oost-Indië (Bat. 1862); Bijdrage tot de geschiedenis der Kerk van Batavia, in Tijdschrift voor Ind. taal- en volkenkunde, uitgeg. door het Bat. Gen., XIII: I en II).
Zie: P.J. Veth in Levensber. Letterk. 1864 en dez., Ontdekkers en onderzoekers (1884).
Zuidema