[Bruin, Johannes de]
BRUIN (Johannes de), geb. 25 Aug. 1620 te Gorinchem, overl. 21 Oct. 1675 te Utrecht; zijn vader Floris de Bruin, gehuwd met Jannetje Adriaanse, had zich van wege geloofsvervolgingen van uit den Bosch te Gorinchem gevestigd. Na te Leiden leerling van Adrianus Heereboort in de wijsbegeerte geweest te zijn, werden de studiën voortgezet te 's Hertogenbosch, te Utrecht in de wiskunde onder leiding van Jacobus Ravensperg en ten tweeden male te Leiden, waar hij nog les in de wiskunde gegeven heeft. In 1650 werd hij na den dood van Ravensperg te Utrecht hoogleeraar in de wis- en natuurkunde. Van de vrijheid om tehuis ook in andere vakken college te geven maakte hij gebruik door onderwijs in de ontleedkunde met proefnemingen op dieren, en zelfs lessen over de Groot's Het recht van oorlog en vrede, te geven. Ook beoefende hij de sterrenkunde. Zijn werken zijn: De vi altrice; de corporum gravitate et levitate; De cognitione Dei naturali; De lucis causis et origine. Een twistgeschrijf met Isaac Vossius was oorzaak van de uitgave van zijn: Epistola ad Isaacum Vossium de natura et proprietate lucis (1663); met Reinier Vogelzang van zijn: Defensio Philosophiae Cartesianae contra Vogelzangum (1670).
In 1652 gehuwd met een utrechtsche koopmansdochter, liet hij geen nakomelingen achter.
Zijn door W. Swanenborch geschilderd portret (1652) in de Universiteit te Utrecht.
Zie: Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Algem. Hist. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Kobus en de Rivecourt, Biogr. Woordenb.; Regt, Beroemde Pers.
de Lint