Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 322]
| |
1830. Hij studeerde te St. Andrews, in Schotland en werd te Utrecht 1778 predikant bij de Engelsche gemeente; 1787 werd hij er benoemd tot professor in de kerkgeschiedenis en de philosophia moralis, welk ambt hij 14 Febr. 1788 aanvaardde met een Oratio de religionis et philosophiae societate et concordia maxime salutari (Traj. ad Rhen. 1788), terwijl hem daarbij 1790 het onderwijs in het natuurrecht werd opgedragen, welk professoraat hij aanvaardde met een Oratio de imaginatione in vitae institutione regundae (Traj. ad Rhen. 1790). Bij de komst der Franschen in 1795 vluchtte hij naar Engeland, en hij werd dat zelfde jaar nog te Aberdeen professor in de theologie, als opvolger van George Campbell. Hij schreef: A dissertation on the folly of scepticism, the absurdity of dogmatising on retigious subjects, and the proper medium to be observed between these two extremes (Verhandelingen van Teylers Godgeleerd Genootschap VII, 58), vertaald als: Over de dwaasheid der twijfeling; Verhandeling over de onverschilligheid en den verstandigen ijver voor godsdienstige waarheden (ibid. VIII); Prove over de natuurlijke gelijkheid der menschen en over de regten en pliglen, welke uit die gelykheid voortvloeien (Utr. 1794), ook gedrukt in de Verhand van Teylers Godgeleerd Genootschap, XIII, 171-340); Dispulalio qua demonstratur non esse contra naturam Dei perfectissimam, effecisse mundum, in quo mata insunt (Werken Stolpiaansch legaat deel III); Leerredenen over de teekenen des tijds (Utr. 1793); Essay in the existence of a supreme creator (Aberdeen 1816. 2 vols); A comparative view of christianity, and of the other forms of religion which have existed, and still exist, in the world, particularty with regard to their moral tendency (1826. 2 vols). Zie: Visscher en van Langeraad, Het Prot. Vaderland I, 662 en de daar genoemde bronnen; Dictionary of National Biography VII, 37. Molhuysen |
|