gedichtjes in aan. Met den in zijn tijd bekenden Lud. Smids wisselde zij enkele lofdichten. Deze Smids verhaalt (Poësye, Amst. 1694, bl. 61) hoe zij de Pinksterdagen van 1685 te Borger bij vrienden doorbracht, daar de hunebedden opmerkte en er onder begon te graven, waardoor zij ronde gekleurde potten, asch-kannetjes, gelijk hij ze noemde, gevuld met doodsbeenderen vond, die echter bij aanraking in scherven vielen. Misschien bestaat er nog een tweede verzameling gedichten van ernstiger aard van haar hand, die Lud. Smids aanleiding gaf tot zijn vers Op de Hemelsche Orgeltoonen van Titia Brongersma (Poësye, bl. 104).
Zie: Drentsche Volksalmanak voor 1868 (Assen 1867) 261.
Ruys