Na reeds vroeger het secretariaat van den academischen Senaat te hebben waargenomen, werd hij daartoe andermaal hij de inlijving van ons land in het Fransche Keizerrijk benoemd. Kort na de opheffing der Geldersche hoogeschool (1812) kreeg hij het rectoraat der Latijnsche scholen te Haarlem. Na de herstelling onzer onafhankelijkheid werd hij in 1815 benoemd tot hoogleeraar in de grieksche en latijnsche letterkunde te Groningen, welke post hij tot zijn dood met eer heeft bekleed. Tot 1831 gaf hij ook college in de grieksche oudheden, maar in genoemd jaar werden deze door van Limburg Brouwer overgenomen.
Aan grondige kennis der oude letteren paarde ten Brink een helder verstand en zuiveren smaak. Getuigen hiervan zijn de keurige vertalingen van werken van Sallustius, Cicero, Xenophon, Demosthenes en anderen.
De dichtkunst waarvoor hij veel gevoel en smaak bezat, beoefende hij zijn leven lang met goed gevolg zoowel in de Latijnsche als in de moedertaal.
Hij was lid van een aantal geleerde genootschappen. Voorts viel hem van wege den academischen Senaat te Harderwijk de onderscheiding ten deel (18 Maart 1805) honoris causa tot Doctor in de beide Rechten, bij gebreke van een doctoraat in de letteren destijds, bevorderd te worden.
Tweemaal is ten Brink gehuwd geweest, 14 Aug. 1797, met Helena Wijva Glasius, uit welke echtverbintenis hem negen kinderen geboren werden, vervolgens 12 Aug. 1828, met Johanna van Staden, weduwe, van Albert Jan Glasius, die hem overleefde. Van zijn kinderen is het meest bekend Barend (III kol. 170).
Een portret van hem vindt men in den Muzen-Almanak voor 1837, gegraveerd door Lange; een ander in den Aardbol (III, 281) door E. Vermorcken vervaardigd, terwijl er nog een derde van hem bestaat door Fuchs gemaakt.
De volgende werken zagen van zijn hand het licht: Redevoering gehouden in tegenwoordigheid van den Provisioneelen Raad en de gemeente van Leyden in de St. Pieterskerk aldaar, op 17 Junij 1795 (Leyd. 1795); Bedenkingen tegen het voorstel van den burger C.L. van Beyma, gedaan in Nationale Vergadering, op Woensdag 20 September 1797; om door ambtenaren af te doen teggen den eed van haat aan het Stadhouderschap, de Aristocratie en de Regeeringtoosheid (Amst. 1797); Crispus Sallustius, Over de zamenzwering van L.S. Calitina, benevens vier redevoeringen van Cicero, over hetzelfde onderwerp, uit het Latijn vertaald met aanmerkingen (Amst. 1798); Dupaty, Brieven over ItaliÄ›, in het jaar 1788, uit het Fransch vertaald (Gron. 1799); Krijgslogt van Cyrus door Xenophon; uit het Grieksch vertaald, met eene kaart en aanteek. (Amst. 1809); Medea, treurspel van Euripides, uit het Grieksch vertaald (Amst. 1813); Nieuwe Fransche Tiranny, bijzonder onder de regeering van Napoleon, ten gebruike der scholen (Amst. 1814), met pl.; Cyropedie, of over de opvoeding en het leven van den ouden Cyrus, door Xenophon, uit het Grieksch vertaald, 2 dln. (Amst. 1814). Kort betoog dat de verbondene mogendheden geregtigd en verpligt zijn om Napoleon Bonaparte van den Franschen troon met geweld van wapenen te verdrijven (Amst. 1815); Xenophon, Gedenkwaardigheden van Socrates, uit het Grieksch vertaald (Gron. 1819); E. Jouy, de Zedekunde op de Staatkunde toegepast, uit het Fransch vertaald en met aanmerkingen opgehelderd, 2 dln. (Gron. 1823 en 1824),
Gedichten (Amst