[Brill, Johannes]
BRILL (Johannes), zoon van Johannes Brill en van Anna Winter, geb. 14 Aug. 1740 te Oldersummergast in Oost-Friesland, waar zijn vader toen predikant was, overl. te Rijswijk 2 Dec. 1801; studeerde theologie te Groningen (ingeschr. 26 Aug. 1756), en verliet die Academie in 1760, na het openlijk verdedigen van een Dissertatio de Synodo Ephesina vulgo ληοτϱιϰή dicta. Hij werd in 1763 beroepen tot predikant te Scherpenzeel, ging in 1775 naar Sliedrecht, in 1779 naar Rijswijk, waar hij eene beroep naar Bergen op Zoom ontving, waarvoor hij echter bedankte. Hij was gehuwd met Elizabeth de Marre, die hem een zoon en twee dochters schonk.
Terwijl hij te Sliedrecht stond, heeft hij in druk uitgegeven: Leerrede op het afsterven van de Hoogwelgeboren Baronesse C.C. Cotlot d' Escury, geboren van Zanen (Dord. 1777); Het vonnis des Doods over alle menschen (Dord. 1777); De Praktijk van het Christendom, in eenige Predikatiën voorgesteld (Dord. 1778); Rijswijk opgewekt om God te loven ('s Grav. 1786); De treurende maar opgebeurde patriot ('s Grav. 1788).
C.H. Hodges graveerde zijn portret.
Zie: Visscher en van Langeraad, Het Protest. Vaderland I, 615.
Molhuysen