Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 298]
| |
te Rotterdam en vertrok in 1708 naar de Remonstrantsche kweekschool te Amsterdam, alwaar Clericus en van Cattenburch zijn leermeesters waren. Sinds 1715 proponent, predikte hij in bijna alle gemeenten der Remonstranten. Waarschijnlijk onder invloed van zijn moeder neigde hij tot de Doopsgezinden en werd hij 2 Juni 1720 bij hunne gemeente te Leiden tot leeraar bevestigd, als opvolger van Frederik Toger, misschien zonder opnieuw te zijn gedoopt. Eerst bedankte hij voor een beroep naar Amsterdam, later ten tweede male aldaar beroepen en tegelijk te Haarlem, in 1728, vertrok hij naar de hoofdstad en was hier tot zijn dood bij het Lam en den Toren werkzaam. Hij werd geroemd niet alleen als een welsprekend redenaar, met een vloeienden stijl en een duidelijke voordracht, maar ook als trouw herder en ziekenbezoeker. Zelf heeft hij Ds. Daniël Scharff voor den predikdienst opgeleid. Met B.v. Leuvenig en J. Deknatel was hij in 1735 de stichter der kweekschool voor leeraar welke thans door de Algemeene Doopsgezinde Sociëteit wordt onderhouden. Zijn catechisatieboekje Grondbeginsels van de leere der waarheid (1e. druk Amst. 1744, 11e druk Hoorn 1849) was voor de 18e eeuw een uitnemend werkje. Hij schreef XXXII Predikatiën over uitgelezen teksten der Heilige Schriftuur (Amst. 1757); Ninive met den ondergang bedreigd (Amst. 1748); Het verloste Nederland opgewekt tot dankbeluiging aan God over den vrede (Amst. 1749) en Twee dank- en bededagpredikatien (Amst. 1790); een bundel poëzie: Rymgedachten over het wenschetykste op aarde (Delft 1718), benevens Kort begrip van godgeleerde verhandelingen (Amst. 1747, later herdrukt), waarin hij de Herrnhutters bestreed. Tot hen neigde zijn ambtgenoot Deknatel. Toch bestond tusschen beide een hechte vriendschap, waarvan Deknatel door de uitgave van zijn Lijkrede op Johannes Bremer (Amst. 1757) bewijs gaf. Uitvoerig handelt over hem C. Sepp, Johannes Stinstra en zijn tijd (Amst. 1865-66) 1, 193-198; II, 188, 267. Zie: B. Glasius, Godgeleerd Nederland ('s Hertog. 1851) I, 174-175; L.G. le Poole, Kerkelijk leven onder de Doopsgezinden te Leiden (Leiden 1905) 99-100; S. Blaupot ten Cate, Geschiedenis der Doopsgezinden in Holland (Amst. 1847) II, 97-99, 145; Doopsgezinde Bijdragen 1897, 167. Vos |
|