[Breggen Paauw, Pieter van der]
BREGGEN PAAUW (Pieter van der), zoon van Frans van der Breggen (overl. 1790) en van Neeltje Krook, geb. 1 October 1761 te Brielle, waar zijn vader remonstrantsch predikant was, overl. te 's Gravenhage 8 Apr. 1849; studeerde aan de kweekschool der Remonstranten te Amsterdam en werd 30 April 1786 naar Leiden beroepen, voor een derde van den dienst van Michiel van der Meersch, doch aanvaardde 1 Febr. 1790 den geheelen dienst. In het zelfde jaar werd hij door Jan Paauw en diens echtgenoot, geboren van Oudgaarde, welke te Leiden woonden, na het overlijden van hun eenig kind als zoon aangenomen; terwijl op hun verlangen de naam Paauw bij zijn geslachtsnaam gevoegd is.
Na voor een beroep te Rotterdam bedankt te hebben, vertrok hij in 1793 naar Amsterdam, waar hij bleef tot in 1804, toen hij naar 's Gravenhage beroepen werd. Hier staande werd hij in 1805 uitgenoodigd, ook de gemeente van Delft om de 14 dagen te bedienen, waarmede hij bleef voortgaan, totdat hij in het begin van 1829 emeritus werd. Hij was lange jaren Curator van het Seminarium, lid der Commissie ter behartiging van de belangen der Broederschap in het algemeen. Hij is driemalen geh. geweest: eerst met Jacoba Cornelia Maas, daarna met Cornelia Anna Nozeman en eindelijk met Emmerentia Cockuyt en had vier zonen, die allen vóór hem zijn overleden, en vier dochters.
Hij was een welsprekend redenaar; zijn werken zijn: De aanwijzing van de godsdienstige denkwijze der Remonstrantsche Broederschap (Leyd. 1807); Vier brieven aan M. Stuart en met Martinus Stuart: Joseph in Leerredenen (Amst. 1799. 3 dln.).
Zie: van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens. II, 526; Tideman, de Remonstr. Broederschap (1905) reg. i.v.
Molhuysen