de hoofdredactie van dat blad berustte, redacteur was van het Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage, hoofdzakelijk belast met het buitenlandsch nieuws. 't Meest bekend is hij echter geworden door zijn Feuilletons in die courant uit de jaren 1888 en 89. In laatstgenoemd jaar werd hij medewerker aan de Java- Bode, waarin hij een vijftal jaren niet minder gewaardeerde stukken schreef. Reeds als student was hij met schrijven begonnen; bijdragen van zijne hand vindt men in den Amsterdamsche studenten-almanak van 1877-80, alsmede in het studentenmaandblad, de Vrije Arbeid (jaarg. 1881 en 82), meestal onder het pseudoniem (waarvan hij ook in latere opstellen en schetsen zich bleef bedienen) Eduard van Tsoe-Meiren. Ook in Eigen Haard (1889-93), het Alg. Ned. Familiebl. (1887), de Haagsche stemmen (1890 en 91), De Residentie-Bode (1894-99), Elsevier's Geillustr. Maandschrift (1891-1903), het Maandblad van het geneal.-herald. genootsch. ‘De Nederl. Leeuw’ (1890-1900), de Militaire Gids, de Navorscher enz. verschenen pennevruchten van zijne hand. De laatste jaren wijdde hij zich aan een werk, dat onder zijn leiding bij Elsevier zou worden uitgegeven en getiteld werd: De groote cultures der wereld. Haar geschiedenis, teett en nuttige toepassing, doch dat pas na zijn dood verscheen (1906; rijk geïllustreerd).
Mr. J. Ed. van Someren Brand was gehuwd: 1o. in 1895 met Maria Zoethout, die hem na twee jaar door den dood ontviel; 2o. in 1899 met een zuster van deze, Barendina Pieternella Z., die hem overleefde.
Sinds 1895 was hij weer metterwoon in Amsterdam gevestigd, waar hij toen tot conservator van het stedelijk museum ‘Suasso’ was benoemd. Zeer veel heeft hij met zijn fijnen kunst- en speurzin ook voor deze inrichting gedaan. Hij stond bekend als een vlijtig beoefenaar van oudheid-, geslachten wapenkunde.
Zie: E.W. Moes in Levensber. Letterk. 1905, 160; aan het eind waarvan een volledige bibliografie.
Zuidema