[Brakonier, Abraham Josua]
BRAKONIER (Abraham Josua), zoon van Abraham Brakonier en van Maria de Colenaar, geb. 8 Oct. 1670 te Amsterdam, waar zijn vader koopman was. Reeds op zijn elfde jaar verloor hij zijn beide ouders, ontving niettemin een zorgvuldige opvoeding, studeerde aan het athenaeum zijner geboorteplaats en vervolgens aan de hoogescholen van Franeker, Utrecht en Leiden. In 1697 werd hij te Amsterdam tot proponent bevorderd en in Jan. 1698 te Lisse tot predikant beroepen, doch dit beroep werd door de ambachtsvrouw der plaats niet goedgekeurd. Toen verviel Brakonier in een langdurige ziekte, die hem meer dan drie jaar lang tot preeken onbekwaam maakte. Eerst in 1702 kon hij weer op proef gaan preeken en werd het volgend jaar te Nijmegen benoemd, dat hij echter niet aannam. Evenmin een op hem uitgebracht beroep in 1705 te Dordrecht. In 1706 aanvaardde hij echter de hem aangeboden betrekking van predikant te Utrecht en hier bleef hij tot zijn dood, 30 Maart 1736.
Brakonier was sedert 1708 gehuwd met Catharina de Wilde (zie volg. art.), die hem één zoon schonk.
Hij schreef: Lijkrede op Ds. de Ruiter; Uilgelezene Bijbelstoffen (1743); Onderwijs in de Grondwaarheden des Christendoms volgens den Calechismus (1744; 3de dr. 1755); Uitgelezene Predikatien uit het Oude en Nieuwe Testament, waarin de stoffen onlleedt volgens de grondtaal nagespeurt, uitgebreid, en op de gemoederen toegepast worden; uitgegeven onder het opzicht en met een Voorreeden van Gijsbertus Matthias Elsnerus (1750); Uitgezogte Keurstoffen (1771) en Vervolg van uitgezogte Keurstoffen (1771).
Zie: Boekzaal 1736, I, 499-503, en Visscher en van Langeraad, Het Prot. Vaderl. I, i.v.
Zuidema