was van hun voorganger, die wars was van iedere leuze en van alle separatisme. Vooral dit laatste beginsel deed hem het Labadisme veroordeelen, dat, na de nederzetting dezer secte in 1675 te Wieuwerd, een gevaar opleverde voor de Kerk in Friesland. Hoewel oorspronkelijk een groot bewonderaar van De Labadie en een vriend van Anna Maria Schuurman heeft B. als een trouw herder de leden zijner gemeente tegen hen meenen te moeten waarschuwen. Hij deed dit in twee brieven: Tot waarschouwinge tegen de afschijdinge van de kerke en overgank tot de Labadisten, in 1683 achter Koelman's Historisch verhaet der Labadisten geplaatst, en een antwoord op de bestrijding daarvan door Yvon, den leeraar der Labadisten, Trouwhertige waerschouwinge (1683). In Leeuwarden gaf verschil van uitlegging van Psalm VIII in 1680 aanleiding tot een strijd tusschen den Coccejaanschen pred. van Giffen en B., die in alles blijkt een aanhanger van Voetius geweest te zijn, hoewel hij nimmer een heftig partijganger is geweest. Naar de gewoonte van dien tijd werd de kwestie op den kansel behandeld en werden de beide preeken uitgegeven. Te Leeuwarden ook kwam hij in 1682 in conflict met de Ged. Staten van Friesland, over het recht der overheid om een predikant af te zetten, dat door B. niet erkend werd. Door dit college voor vier weken geschorst, bleek hij niet van zins aan dit zijns inziens onrechtmatige bevel te gehoorzamen en won hij inzooverre het pleit, dat de Staten genoegen namen met een zeer formeele schuldbekentenis. Een dergelijke strijd werd door hem te Rotterdam uitgevochten, toen hij zijn afkeuring te kennen gaf in 1688 over de improbatie van het beroep van Ds. Crombrugge door de heeren van de Wet. Ook nu werd B. geschorst
en bovendien zijn stadstraktement ingehouden, doch eenige inschikkelijkheid van beide kanten en ten slotte het tusschenbeiden komen van prins Willem III deed de zaak met een sisser afloopen. Dat hij, die de onafhankelijkheid der Kerk van den Staat voorstond, sympathie moest gevoelen voor de vervolgde Schotsche Presbyterianen is te begrijpen en eveneens, dat het hart van dezen kampioen voor recht en waarheid warm klopte voor de fransche geloofsgenooten, die op de galeien zuchtten. Behalve de opgenoemde strijdschriften heeft hij nog in het licht gegeven stichtelijke geschriften, leerredenen, een catechetisch geschrift en enkele brieven. Zijn voornaamste werk, dat minstens 22 herdrukken heeft beleefd is Λογιϰὴ Λατϱεία. Dat is Redelijke Godtsdienst, in welke de goddelijke waerheden des Genaden-verbondts worden verklaert, tegen partijen beschermt, en tot de practijke aangedrongen enz. (Rot. 1700).
Brakel was 29 Maart 1664 te Utrecht gehuwd met Sara Nevius, weduwe van Ds. Henricus Vegen. Verschillende beeltenissen van hem hebben het licht gezien o.a. in zwartekunst door J. Verkolje en zijn portret is in koper gebracht door P.v. Gunst, J. Houbraken en R. Muys, naar teekeningen van P.v.d. Werff en H. Car. Naar het portret door den laatste vervaardigd is bovendien een staalgravure van C. Ed. Taurel verschenen en een litho van P.v.d. Werffs portret bij Soetens te 's Gravenhage.
Zie: Dan. le Roy, De zoete Doodslaap van Jezus en der Discipelen vriend Lazarus (lijkrede op W. à Brakel, Rotterdam 1711); Abraham Hellenbroek, Alg. Rouwklagte enz. over den Heere Wilhelmus à Brakel enz. (Rotterdam 1711); W. Geesink, De zaak van Brakel in 1688 in Rott. Jrb. 1888, 153 vlg.; T.J. Los, Wilhelmus