met het boek ophadden, als zijnde te kerkelijk, te specifiek-doopsgezind (C.B. Hylkema, Reformateurs (Haarlem 1900) 135) is toch zijn betrouwbaarheid vrij groot (Doopsgezinde Bijdragen XXXIX (1899), 65 e.v.). Zeker spreekt er een diep vrome zin en warme bewondering uit voor de ‘opgeofferden des Heeren.’ Ook van andere richting kwam er verzet: C. Schotanus schreef er zijn: Gronden der Mennisterij, of waerschouwinge over den Martelaarspiegel van T.F. van Bracht (Leeuw. 1671) tegen. Tot ver over de grenzen van het vaderland werd Het Bloedigh Tooneel gelezen, bewijzen de vertalingen in het Duitsch Der Blutige Schau-Platz oder Martijrer-Spiegel der Tauffs-Gesinten .. nun ins Hochteutsche übersetzt (Ephata in Pensylvanien, Drucks und Verlags der Bruderschafft, 1748). Een uitgave dus voor de Duitsche Doopsgezinden in Amerika, die in 1780 (te Pirmasens) en in 1814 (2e Americ. Aufl. Lancaster, Pensylv.), en nog in 1870 (te Elkhart Ind.) herdrukt werd. Ook een Engelsche vertaling bestaat er van, door de Hansard Knolly's Society, 1853, uitgegeven: A martyrology of the Churches of Christ (Zie: Bibliographie des martyrologes Protestants Néerlandais II, La Haye 1890, p. 21 seq.). Een uittreksel maakte J. Bouter in 1699 van: 't Merg van de historiën der martelaren (2e dr. Amst. 1722). Haast nog meer gebruikt werd een schoolboekje van zijn hand De Schoole der deugd, geopend voor de kinderen der Christenen (Dordr. 1657. Een 17e dr. in 1783 en nog in 1824 te Sneek herdrukt). Schotel zegt er in zijn Kerkelijk Dordrecht (l, 359) van, dat men in 1660 ‘een schandelijck boekje van dezen Mennonijt uijt de scholen weerde,
wijl het sonder visitatie gedrukt was.’ Na zijn dood in 1670 werden 51 zijner Predicatien door zijn jongeren broeder Pieter uitgegeven (Amst. 1670) en volgens Balen, Beschrijvinge der stad Dordrecht I (Dordr. 1677) blz. 223 waren er nog 348 ongedrukte Preekstellingen voorhanden.
Noemen wij van Br. ten slotte als dichter. Ter eere van zijn woonplaats schreef hij een uitgebreid lofdicht: Gewiekte kruiwagen (1646) ook in Vijfdevervolg van de Latijnsche en Nederduitsche keurdichten, (Utr. 1729 pag. 3 e.v.), en in den Lusthof der zielen beplant met verscheide soorten van geestelijke gezangen, door C. Stapel (Amst. 1743) komen enkele stichtelijke liederen van hem voor. Zijn devies was: ‘De Heer is mijn steenrots’. Muller, Beschrijvende catalogus van 7000 portretten van Nederlanders (Amst. 1853) noemt 3 verschillende portretten van v. Br. gegraveerd door Blotelingh, S. Fokke en Philips (blz. 46).
Zijn portret, door Arn. van Halen, in miniatuur geschilderd, verbeterd door J.M. Quinkhard, was in het Panpoëticon Batavum (E.W. Moes, Iconographia Batava I (Amst. 1897) p. 118).
Zie: S. Blaupot ten Cate, Gesch. der Doopsgez. in Holl., Zeeland enz. I (Amst. 1847) 197, 287; W.J. Kühler, Het Socinianisme in Nederland (Leiden 1912) pass.; J C. van Slee, De Rijnsburger Collegianten (Haarl. 1895) pass.; Catalogus van de Bibliotheek der Vereen. Doopsgez. Gemeente te Amst. II (Amst. 1888). pass.
Ruys