schepen, nl. de Utrecht van 68, de Wassenaer van 66, de Goes van 54, de Princes Louise van 56 st., benevens de fregatten Monnikendam van 40 st., de Juno van 36 st., waarover resp. v. Br., de kapiteins G. Oorthuis, J.S. Stavorinus (II kol. 1361) en F.R.C. graaf van Rechteren, M. Kuyper en C.M. de With het bevel voerden. De tocht ving 14 Maart 1783 aan, en de schepen bereikten via de Kaap de Goede Hoop, waar zij zich geruimen tijd ophielden, eerst 4 Maart 1784 de reede van Batavia. Versterkt met eenige Compagnies-vaartuigen en -troepen kwam dit eskader 29 Mei te Malakka aan, dat aan de landzijde door den vijand ingesloten was, waarvan de hoofdmacht zich bij Toeloe Katapang bevond onder den regent van Riouw Radja Hadji, terwijl de vorst van Selangore de westzijde bezet hield. v.B. wist door krachtig optreden in eenige weinige weken den vijand te noodzaken met groote verliezen af te trekken en maakte zich bovendien meester van Selangore, waarvan hij in Juli d.a.v. een nieuwe nederzetting der O.I.C. schiep. In Oct. d.a.v. maakte hij door welgeslaagde pogingen zich meester van Riouw, dat door een Boegineeschen vorst was ingesloten. In Dec. was v. Br. met zijn schepen te Batavia terug, waar de Indische regeering hare hooge ingenomenheid met de behaalde overwinningen betuigde. Met achterlating van een fregat ter bevestiging van Selangore zette hij met zijne schepen de reis voort naar Ceylon en de kust van Coromandel, waar de Engelschen in verzuim bleven, de bezette koloniën weder te ontruimen. Bij aankomst bleek zulks op Ceylon reeds geschied te zijn en spoedig volgde de overgave van de overige kustplaatsen. Eind Januari 1786 vertrok v. Br. met 5 schepen van Colombo naar het vaderland, waar deze nog in den zomer aankwamen, behalve het fregat Juno, dat op de
kust van Wight was vergaan. Een aantal geschenken, waaronder de veroverde vlaggen (thans in het Kon. Paleis te Amsterdam) alsmede twee later vermaard geworden olifanten, bood hij den stadhouder aan, die hem in 1788 tot schout bij nacht en in 1792 tot vice-admiraal bevorderde. Begin 1795 werd hij met zooveel anderen ‘gelicentiëerd’ en trad niet weder in dienst.
Hij huwde 18 Juni 1767 te Batavia met Ursula Maria Feith, geb. ald. 14 Juni 1742, overl. huize Engelenburg (Brummen) 24 Sept. 1780. v. Br. was een krachtige persoonlijkheid van buitengewone werkzaamheid, die met evenveel vaardigheid de teekenstift als de pen hanteerde. De rijke verzameling documenten en voorwerpen, door hem nagelaten en met groote piëteit door de familie bewaard, is in 1915 door zijn achterkleinzoon, de oud-zeeofficier W.H. van Braam, aan het Algem. Rijksarchief ten geschenke gegeven. Te diens huize ‘de Kraton’ te Arnhem bevindt zich zijn geschilderd portret, door A. Schmidt vervaardigd; bovendien bestaat een gravure daarnaar, door Vinkeles.
Zie: de Jonge, Geschied. Zeewezen (1869) IV (684-730); J.C. Baane, Reis door een ged. v.d. Ned. Bezitt. in O.I.; waarbij gevoegd is een verslag van de expeditie onder den kapit. I.P.v. Br. enz. (Amst. 1829); Tiele, Bibl. van L. en V. kunde (Amst. 1884) i.v. Steenis; de Goeje, Codices Orientales V, 292-305, waarin de mal., arab. en boeg. H.S. beschreven zijn, door v. Br. bij Selangore buitgemaakt en thans in de Athen. bibl. te Deventer aanwezig.
Mulert