een deel hunner troepen, door de Drentenaren verslagen. Op zijn terugtocht zag de Bisschop in, welke schuld Otto van Gelre aan het verloop der gebeurtenissen had; hij wreekte zijn nederlaag op den graaf en verwoestte wederom de veelgeteisterde Veluwe. Hevig ontbrandde nu de strijd. Eindelijk werden door de bemiddeling van den hertog van Brabant, die thans erkende, dat zijn weigering om leenhulde te brengen de oorzaak van alles was, en vooral door de tusschenkomst van keizer Hendrik VI de twisten beëindigd. Tegelijk met de einduitspraak over de Veluwe werden ook de Drentsche geschillen beslecht. Na 't vertrek van keizer Hendrik stonden echter de Drentenaren weer op, en bisschop Boudewijn reisde naar Mainz om zich bij den keizer te beklagen. Terwijl Hendrik VI zich gereedmaakte om de rebellen te tuchtigen, is bisschop Boudewijn daar te Mainz overwachts gestorven. De datum van zijn overlijden staat niet vast: Beka en Heda geven 21 April aan, Godefridus, monnik van St. Pantaleon (schrijver van de Annales Colonienses) 10 Mei, het Necrologium van Egmond, dat hier, waar het over een hollandschen gravenzoon gaat, wel vertrouwen zou kunnen verdienen, 30 April, terwijl het nauwkeurige Necrologium van St. Pieter 4 Juni geeft, en dat van St. Marie 27 April. Bovendien blijkt uit een keizerlijke oorkonde van 28 Mei 1196, waarbij bisschop Boudewijn als getuige vermeld staat, dat hij in ieder geval op dien datum nog Ieefde, (Brom Regesten I, no. 541).
Minder dan van zijn politieke geschiedenis is bekend van Boudewijns kerkelijke werkzaamheid. In 1181 schonk hij de kerk van Aalburg vrij aan de abdij van St. Truijen; op 2 Mei 1183 wijdde hij de kerk der bekende benedictinessenabdij van Rijnsburg; in 1187 vergunde hij aan die van Hogeland op Walcheren om een eigen kerk te stichten, afhankelijk van de moederkerk. Bijzonder begunstigde hij de beroemde Friesche abdij Oldeklooster of Bloemkamp, die juist tijdens zijn episcopaat gebouwd werd: in 1191 bedreigde hij met excommunicatie de personen, die den monniken hinderlijk waren bij den bouw van het klooster; in 1192 nam hij de abdij onder zijn bijzondere bescherming. Zoo niet tot zijn kerkelijke, dan toch zeker tot zijn geestelijke werkzaamheid behoort de poging, die hij omstreeks 1195 aanwendde tezamen met zijn broeders, domproost Diederik en graaf Otto van Bentheim, om zijn twistende Hollandsche neven, graaf Dirk VII en diens broeder, den lateren Willem I te verzoenen. De poging gelukte slechts onvolkomen. Merkwaardig is verder nog Boudewijns verblijf te Keulen in 1192, waar hij en de bisschop van Munster op 31 Mei Bruno van den Berg tot aartsbisschop van Keulen zouden wijden, wat volgens hunne bewering het recht was der suffragaanbisschoppen. De aartsbisschoppen van Trier en Verdun echter eischten den voorrang op, en verrichtten de wijding, waaraan nu de bisschoppen van Utrecht en Munster weigerden deel te nemen.
Zie: J. de Beka, Chronicon (Ultraj. 1643), 56-60; W. Heda, Historia (Ultr. 1643), 176-184; Anonymus, De rebus Ultrajectinis (ed. Matthaeus, Lugd. Bat. 1690), 4-8; Quedam narracio de Groninghe, de Trente, de Covordia et diversis aliis (ed. Pijnacker Hordijk, uitg. v. Histor. Gen.) c. 9 en 10; Batavia Sacra (1714) II, 120-126; Annales Egmundani in Monumenta Germ. hist., Script. XVI, 469 ss.; Annales Colonienses in Monum. Germ. hist.: Script. XVII, 792 en 802; W. Moll, Kerkgeschiedenis (1864) II: 2, p. 22, 75 en 100-101; Brom, Regesten I (1908) p. 97-108; S. Muller Fzn.,