van Antwerpen. Hij was een zeer ingetogen en vroom man, eerbiedig en onderdanig jegens zijn oversten. De achting, die hij algemeen genoot, veroorloofde hem een vrijmoedige openhartigheid, die geen aanzien van personen kende. Toen hij te Leuven de congregatie voor ontwikkelde mannen leidde, zou de bekende Justus Lipsius verklaard hebben, geen enkele zijner toespraken te willen missen. Voor de armen was hij een trouw helper en vriend: hij kende allen bij naam, en 't gebeurde soms, dat hij zijn reisgeld reeds had uitgedeeld, alvorens de stad te hebben verlaten. Voor hij in de Societeit trad, zou hij geschreven hebben: Urbis Pictaviae Tumultus; et ejusdem restitutio, variis aspersa allegoriis, sic ut totam fere historiam rei gestae persequatur. Carmine elegiaco reddita per Florentium Bouchorstium Noviomag. I. Clum. (Pictaviae apud Franciscum Zoyzatellum 1562. 4o.), over de Hugenootsche woelingen te Poitiers; doch als Noviomag. juist gelezen is, zal men aan een anderen persoon te denken hebben. De Boergondische bibliotheek te Brussel bewaart in hs.: Dialogus Griselidis, de ferendis fortiter molestijs, ut quilibet cognoscere se possit, et vitae tueri munera (Audomari, in collegio Reverendissimi MDLXIX. 4o.). Wat over P. Florentius [Bouchorst] staat aangeteekend bij Braunsberger, Canisii Epistulae et Acta IV en Monumenta histor. Societ. Jesu, Epistolae Nadal t. III en IV (zie Regist. i.v. Florentius) werd bij vergissing door de uitgevers vermoed op Martinus Florentii [van Alkemade] (zie kol. 35) te slaan.
Zie: Juvencius, Historia Societ. Jesu, P.V. lib. 25 no. 10 fol. 859; Sommervogel, Biblioth. d.l. comp. de Jésus I, 1868; III, 802, coll. IX, 346.
van Miert