[Booth, Mr. Gerard]
BOOTH (Mr. Gerard), geb. omstr. 1540, overl. in 1600, zoon van Aert (2) (kol. 216) en van Geertruyd van Leeuwen.
Hij komt in 1572 als rentmeester der abdij van Egmond voor, uit welk ambt hij 16 Febr. 1582 door de Staten van Holl en West-F. werd ontslagen en later, ter zake van achterstand in het uitbetalen der alimentatie aan de conventualen van Egmond, in rechten werd vervolgd. Doch de executie en de gijzeling werden bij appointement van den Hove van Holl. 1 Maart 1585 geschorst. Hij verviel toen tot armoede en verzocht in Febr. 1589 aan de Staten ‘in aansieninge van sijn uyterste miserie’ met een jaarl. toelage van 200 pond uit de inkomsten der abdij van Egmond, - of met een traktement in de comp. van zijn zwager den kapitein Jr. Willem van Zuylen van Nyevelt (III kol. 1526) te worden begunstigd tot hij met eenig ambt zou zijn bekleed. Hij werd toen als adelborst bij die compagnie aangesteld op een maandel. traktement van 18 gld., welke som later tot 40 gld is verhoogd, toen zijn verzoek om als ‘gecommitteerde tot opsicht van de Wildernisse’ op het huis van Sevenbergen of Arentsbergen te mogen wonen, werd afgeslagen.
In 1591 woonde hij te Weesp, zijn betrekking niet vermeld; hij bezat toen volg. Navorscher II, 66, nog een kist met boeken en papieren, afkomstig uit de abdij van Egmond, beginnende met het jaar 1275.
In 1594 werd hij aangesteld tot luitenanthoutvester in het Noorderkwartier van Holland: de dagteekening blijkt niet, maar in een acte, gepasseerd te Camp 25 Aug. 1594, komt hij met dien titel voor en was toen te Alkmaar gevestigd. Hij bleef zulks tot zijn overlijden in 1600; in dat jaar verzocht Splinter van Manen, kastelein van het huis te Heemskerk aan prins Maurits in de plaats van den overleden Boot tot luitenant-houtvester te worden aangesteld.
Behalve eenige eigenhandige aanteekeningen zijn van Booth eenige brieven bewaard gebleven, gericht aan zijn chef, den houtvester Johan van Duivenvoorde, heer van Warmond. Uit de daaruit door V(erster) v(an) W(ulverhorst) meegedeelde berichten blijkt, hoe consciencieus Booth te werk ging in het herstellen van den door de oorlogen en herhaalde strooperijen nagenoeg te gronde gerichten wildstand. Uit een memorie in 1599 overgeleverd blijkt dat door zijn goed opzicht het grof wild en de patrijzen zoodanig waren toegenomen ‘als bij menschen memorie oit geweest ofte gesyen is en dit ter oorsaecke der goede ordre die over 'tselve gestelt es.’
Booth is tweemaal gehuwd geweest. Eerst met Geertruyd van Couwenhoven, overl. in 1575, en daarna met Cornelia van Teylingen, dochter van Dirk en van Machtild Suys (II kol. 1425). Uit elk huwelijk sproten vier kinderen; uit het eerste o.a. Martina, die als weduwe van Willem Sas, in 1613 hertrouwde met den geschiedschrijver Pieter Christiaensz. Bor; Godefroy (kol. 213) en Geertruyd in 1603 gehuwd met den griffier van het Hof v. Holl. François Cryp. Uit het tweede huwelijk: Dirk Booth, procureur bij het Hof v. Holl., en Gijsbert, notaris te Edam.
Zie: V.v.W. in Nederl. Tijdschr. voor Jagt en Visscherij II (1853), 1-12; Navorscher II, 28, 35, 66 en 99; Kroniek Hist. Genootschap 1849, 166.
Regt