Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 199]
| |
1867. Zijn zwakke gezondheid belette hem, zich aan de zielzorg te wijden; daarom hield hij zich vooral met letterkundigen en geschiedkundigen arbeid bezig. In vereeniging met H.J. Allard gaf hij uit: Bloemlezing uit Nederlandsche Prozaschrijvers en Dichters van Hooft en Vondel tot op onze dagen (2 dln. 's Hertogenbosch 1856-57). In Kerkelijke Courant. Kath. Nederl. Stemmen van 11 Febr. 1860 en vlgg. plaatste hij: Over de Batavia Sacra en eenige andere werken onzer kerkgeschiedenis, dat Hofman ten onrechte aan A. van Lommel heeft willen toeschrijven (Levensb. Letterk. 1895/6). Nog schreef hij: Societatis Jesu in Neerlandia Historiae compendium ab anno 1592 .. usque ad haec nostra tempora, waarvan slechts het eerste gedeelte van 1592 tot 1662 werd gedrukt, maar niet in den handel kwam, zoo min als: De collegiis Societatis Jesu in ditione Neerlandica (1860). Leven van den gelukzaligen Petrus Canisius .. door E. Seguin ('s Gravenhage 1865) door C.A. Steger in het hollandsch overgezet, werd door hem verbeterd en vermeerderd o.a. met: Geslachtlijst der familie Canis, later uitgebreid en als: Stamlijst van de familie Canis en de daaraan verwante geslachten, geplaatst achter: De zalige Petrus Canisius (Amsterdam 1865). Al de genoemde werken verschenen anonym. Alleen het volgende is geteekend: De St. Teresia-kerk, weleer de koninklijke kapel van Spanje ('s Gravenhage 1866). Zie: Sommervogel, Biblioth. d.l. Comp. de Jesus I, 1716. van Miert |
|