teit in 1575 tot eersten en (tot 1581) eenigen hoogleeraar in de geneeskunde werd benoemd. In 1581 kreeg hij Heurnius tot collega. Onwaarschijnlijk is het, dat hij ook lessen in de sterre- en wiskunde heeft gegeven, waartoe hij bij zijne benoeming toezegging had gedaan. In 1581 werd hem een collega toegevoegd en aldus zijn taak verlicht, maar in begin Sept. 1587 werd zijn taak weer verzwaard, doordat hem het onderwijs in de kruiden ontleedkunde, twee nieuwe studievakken, werd opgedragen. 10 Oct. 1598 werd aan de Bondt te zamen met Pauw het toezicht over den kruidhof opgedragen. De lessen in de anatomie heeft hij evenwel reeds in 1589 overgedragen aan Pieter Pauw. In 1582 en 99 was hij Rector magnificus. Hij was een veelzijdig ontwikkeld man met veelomvattende grondige kennis en is daarvoor later nog door Boerhaave geprezen. Ook zijn nederigheid, openhartigheid en dienstvaardigheid worden genoemd. In godsdienstige zaken moet hij voor zijn tijd zeer vrijzinning geweest zijn. Uitgegeven heeft hij niets, zelfs heeft hij verboden, dat na zijn dood iets uit zijne nagelaten handschriften zou worden gedrukt. Hij was gehuwd met Jacoba Jans dr. en had vier dochters en vier zoons: Reinier en Willem (die volgen);
Jacob (III kol. 137) bekend om zijne onderzoekingen op natuur- en geneeskundig gebied in Oost-Indië en Jan, geneesheer en ontvanger te Rotterdam.
Zie: J.E. Kroon, Bijdragen tot de geschied. v.h. geneesk. onderwijs a.d. Leidsche Universiteit 1575-1625; Molhuysen, Bronnen tot de gesch. der Leidsche Universiteit I, register.
Baumann