[Boers, Frederik Willem]
BOERS (Frederik Willem), zoon van Adrianus Boers, baljuw der heerlijkheden Voorschoten en Veur, en van Sara Dorothea Musketier, geboren te Voorschoten 12 October 1743, overleden te Leiden 28 December 1815, studeerde te Leiden, waar hij 28 Febr. 1766 met lof tot Doctor in de Rechten bevorderd werd, na het verdedigen van een diss. de Anthropologia Jurisconsullorum Romanorum, quatenus Stoica est. (4o. en 8o). De groote bekwaamheden, welke hij tentoonspreidde, waren aanleiding, dat hij in 1771 tot advocaat der Oost-Indische Compagnie benoemd werd, in welke hoedanigheid hij eene reis naar Frankrijk (1781) en Engeland (1787) deed, die voor de uitbreiding van zijne letter- en menschenkennis van groot belang was. Ook werd hij, na onderscheidene jaren de Compagnie met lof gediend te hebben, in 1791 daarbij tot advocaat consulent aangesteld op een wedde van ƒ 2500 's jaars. Hij woonde lang te Leiden, waar hij 1766 kapitein bij de schutterij, 1793 pensionaris werd, maar 1795 als zoodanig afgezet.
De Fransche taal was hij zoo machtig, dat hij de hoogst zeldzame eer genoot, dat een stukje, door hem in die taal, zonder bijvoeging van zijn naam in het licht gezonden, door deskundigen voor het opstel van een geboren Franschman gehouden werd. Buiten dit opstel is nog in het licht verschenen, hoewel zonder zijnen naam: C.A.H., Brief aan J.W. te Water betreffende den voornaamsten inhoud van deszelfs verhaal van de voor- en tegenspoedige lotgevallen der Leydsche Academie in de XVII Ide eeuw, en behelzende Aanmerkingen over hetzelve (Amst. 1802. 8o., welk werkje evenwel door anderen aan C.A. Herwerden wordt toegeschreven); Een tweetal Brieven van Nathanael den Olde (Amst. 1808 8o).
Ook berusten nog in de Bibliotheek der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden, van welke hij een der oudste leden was en reeds in 1766 het Voorzitterschap bekleedde, in handschrift: Woorden en spreekwijzen, bij Katwijk's Vissers Zeelieden in gebruik, reeds in 1790 door Boers bezorgd ten dienste van het Woordenboek van Valk, en Brieven aan M. Tydeman 1804-6, eveneens in handschrift. Bij gezegde Maatschappij hield hij mede onderscheidene voorlezingen, onder welke bijzonderlijk uitmuntte die over den beroemden theaurier-generaal Hop.
Koning Lodewijk benoemde B. in 1807 tot lid eener Commissie, ingesteld tot regeling der Openbare en Koninklijke Hoogescholen en aanmoediging der geleerden, voor welke benoeming hij echter bedankte. Kort na de omwenteling van 1813 tot lid eener Commissie benoemd, aan welke het ontwerp van eene nieuwe wet op het hooger onderwijs was opgedragen bij Kon. Besl. v. 18 Jan. 1814, nam hij die benoeming aan. Bij de herstelling van de Leidsche Akademie in het laatst van 1815